Dutch

Detailed Translations for reden from Dutch to English

reden:

reden [de ~ (v)] nomen

  1. de reden (aanleiding)
    the reason; the immediate cause; the motive; the cause
  2. de reden (beweegreden; motivatie; drijfveer; motief)
    the motive; the cause
  3. de reden (directe oorzaak)
    the reason; the cause; the immediate cause

reden [de ~] nomen

  1. de reden (verontschuldiging; excuus; verschoning; pardon)
    the apology; the excuse; the justification; the vindication; the thinking up a story; the weathering

Translation Matrix for reden:

NounRelated TranslationsOther Translations
apology excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning pardon; sorry
cause aanleiding; beweegreden; directe oorzaak; drijfveer; motief; motivatie; reden oorzaak
excuse excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning excuus; genade; pardon; smoes; smoesje; sorry; uitvlucht; vergeving; vergiffenis; vergoelijking; verschoning; voorwendsel
immediate cause aanleiding; directe oorzaak; reden
justification excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning justificatie; rechtvaardiging
motive aanleiding; beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden dessin; motief; patroon; tekening
reason aanleiding; directe oorzaak; reden bewustzijn; brein; inzicht; rede; verstand
thinking up a story excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning
vindication excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning justificatie; rechtvaardiging
weathering excuus; pardon; reden; verontschuldiging; verschoning erosie; verweren; verwering
VerbRelated TranslationsOther Translations
cause aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; teweegbrengen; veroorzaken; verwekken
excuse excuseren; excuses aanbieden; vergeven; vergiffenis schenken; vergoelijken; verontschuldigen; verschonen
reason argumenteren; beredeneren; redeneren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
reason ratio; verstand

Related Words for "reden":


Synonyms for "reden":


Related Definitions for "reden":

  1. waarom je het doet1
    • wat zijn jouw redenen om dit zo te doen?1
  2. oorzaak of grond1
    • om organisatorische redenen is de wedstrijd afgelast1

Wiktionary Translations for reden:

reden
noun
  1. een motivatie door iemand bedacht of beredeneerd
reden
noun
  1. source or reason of an event or action
  2. target
  3. reason for doing something
  4. translations to be checked: basic meaning "cause"
  5. The line from the vessel to its anchor

Cross Translation:
FromToVia
reden brief; case; cause; affair; business; matter; issue; question; thing; reason cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.

reden form of rijden:

rijden verb (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden (karren)
    to ride; to drive; to operate
    • ride verb (rides, rode, riding)
    • drive verb (drives, drove, driving)
    • operate verb (operates, operated, operating)

Conjugations for rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijden [znw.] nomen

  1. rijden (autorijden)
    the drive

Translation Matrix for rijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive autorijden; rijden aandrift; aandrijving; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
operate ageren; handelen
ride heenrit; rijtoer
VerbRelated TranslationsOther Translations
drive karren; rijden aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
operate karren; rijden bedienen; handelen; knoppen bedienen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken
ride karren; rijden berijden; paardrijden

Related Definitions for "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Wiktionary Translations for rijden:

rijden
verb
  1. zich verplaatsen met behulp van een voertuig
  2. zich voortbewegen op een rijdier (bijv. een paard)
rijden
verb
  1. convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle
  2. operate (a wheeled motorized vehicle)
  3. to ride a cycle
  4. to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
  5. to be transported in a vehicle as a passenger

Cross Translation:
FromToVia
rijden ride; ride on horseback reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen
rijden fare; ride; travel; drive; wend allerse déplacer jusqu'à un endroit.
rijden ride chevaucher — Aller à cheval

Related Translations for reden