Dutch

Detailed Translations for tekort from Dutch to English

tekort:

tekort [het ~] nomen

  1. het tekort (deficit)
    the shortage; the deficiency; the lack; the deficit; the shortcoming; the insufficiency; the shortfall
  2. het tekort (bankschuld; debet; tekortsaldo)
    the debit; the deficit; the overdraft; the bank debt
  3. het tekort (manco; gebrek)
    the shortage
  4. het tekort (schaarste; gebrek; schaarsheid; krapte)
    the scarcity; the shortage; the tightness; the famine; the scantiness; the paucity; the needyness
  5. het tekort
    the loss
    • loss [the ~] nomen

Translation Matrix for tekort:

NounRelated TranslationsOther Translations
bank debt bankschuld; debet; tekort; tekortsaldo
debit bankschuld; debet; tekort; tekortsaldo debet
deficiency deficit; tekort gebrek; gebrekkigheid; gemis; kastekort; ontoereikendheid
deficit bankschuld; debet; deficit; tekort; tekortsaldo
famine gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort hongersnood
insufficiency deficit; tekort ontoereikendheid
lack deficit; tekort armoede; ellende; gebrek; gemis; ontoereikendheid
loss tekort afbreuk; beschadiging; het verliezen; nadeel; schade; schadepost; verlies; verliespost; verliezen
needyness gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort
overdraft bankschuld; debet; tekort; tekortsaldo
paucity gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort armoede; ellende; gebrek
scantiness gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort armzaligheid; eenvoud; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid; simpelheid; soberheid
scarcity gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort
shortage deficit; gebrek; krapte; manco; schaarsheid; schaarste; tekort schaarste
shortcoming deficit; tekort ontoereikendheid; tekortkoming
shortfall deficit; tekort ontoereikendheid
tightness gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort beklemdheid; benauwdheid; concentratie; engte; gespannenheid; gevoel van beklemming; ingespannenheid; nauwheid; smalheid; smalte; spanning; strakheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
debit debiteren
lack afwezig zijn; mankeren; ontberen; ontbreken; verzuimen

Related Words for "tekort":


Wiktionary Translations for tekort:

tekort
noun
  1. een ontbrekende hoeveelheid
tekort
noun
  1. situation wherein spending exceeds government revenue
  2. Insufficiency
  3. inadequacy or incompleteness
  4. lack (of)

Cross Translation:
FromToVia
tekort deficit; deficiency DefizitVerlust, Einbuße
tekort lack Armut — das Fehlen von Fähigkeiten, Fertigkeiten, geistige Armut
tekort shortfall; inadequacy; insufficiency; scarcity; absence; lack; shortage; shortcoming; deficiency; defect; flaw; gap; want insuffisanceétat de ce qui est insuffisant.
tekort absence; lack; shortage; shortcoming; deficiency; defect; flaw; gap; want manqueabsence, défaut, fait de manquer.
tekort deprivation; absence; lack; shortage; shortcoming; deficiency; defect; flaw; gap; want privationperte, absence, manque d’un bien, d’un avantage qu’on avait, ou qu’on devait, qu’on pouvait avoir.

Related Translations for tekort