Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. weerschijn:
  2. weerschijnen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for weerschijn from Dutch to English

weerschijn:

weerschijn [de ~ (m)] nomen

  1. de weerschijn (weerspiegeling; reflectie; weerkaatsing; spiegeling)
    the reflection

Translation Matrix for weerschijn:

NounRelated TranslationsOther Translations
reflection reflectie; spiegeling; weerkaatsing; weerschijn; weerspiegeling afspiegeling; bespiegeling; bezinning; gepeins; heroverweging; inkeer; meditatie; overdenking; overdenking met commentaar; overpeinzing; reflectie; spiegelbeeld; weerschijnen; weerspiegelen

Wiktionary Translations for weerschijn:


Cross Translation:
FromToVia
weerschijn reflection reflet — Traductions à trier suivant le sens

weerschijn form of weerschijnen:

weerschijnen verb (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)

  1. weerschijnen (weerkaatsen)
    to reflect; to mirror; to reverberate
    • reflect verb (reflects, reflected, reflecting)
    • mirror verb (mirrors, mirrored, mirroring)
    • reverberate verb (reverberates, reverberated, reverberating)

Conjugations for weerschijnen:

o.t.t.
  1. weerschijn
  2. weerschijnt
  3. weerschijnt
  4. weerschijnen
  5. weerschijnen
  6. weerschijnen
o.v.t.
  1. weerscheen
  2. weerscheen
  3. weerscheen
  4. weerschenen
  5. weerschenen
  6. weerschenen
v.t.t.
  1. heb weerschenen
  2. hebt weerschenen
  3. heeft weerschenen
  4. hebben weerschenen
  5. hebben weerschenen
  6. hebben weerschenen
v.v.t.
  1. had weerschenen
  2. had weerschenen
  3. had weerschenen
  4. hadden weerschenen
  5. hadden weerschenen
  6. hadden weerschenen
o.t.t.t.
  1. zal weerschijnen
  2. zult weerschijnen
  3. zal weerschijnen
  4. zullen weerschijnen
  5. zullen weerschijnen
  6. zullen weerschijnen
o.v.t.t.
  1. zou weerschijnen
  2. zou weerschijnen
  3. zou weerschijnen
  4. zouden weerschijnen
  5. zouden weerschijnen
  6. zouden weerschijnen
diversen
  1. weerschijn!
  2. weerschijnt!
  3. weerschenen
  4. weerschijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weerschijnen [znw.] nomen

  1. weerschijnen (weerspiegelen)
    the reflection; the mirror image

Translation Matrix for weerschijnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
mirror spiegel
mirror image weerschijnen; weerspiegelen
reflection weerschijnen; weerspiegelen afspiegeling; bespiegeling; bezinning; gepeins; heroverweging; inkeer; meditatie; overdenking; overdenking met commentaar; overpeinzing; reflectie; spiegelbeeld; spiegeling; weerkaatsing; weerschijn; weerspiegeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
mirror weerkaatsen; weerschijnen afspiegelen; reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
reflect weerkaatsen; weerschijnen afspiegelen; beraadslagen; bezinnen; echoën; nadenken; overleggen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerspiegelen
reverberate weerkaatsen; weerschijnen echoën; galmen; hoorbaar zijn; naklinken; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen