Dutch
Detailed Translations for lastpost from Dutch to English
lastpost:
-
de lastpost (lastpak; hinderlijk persoon)
Translation Matrix for lastpost:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bore | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | diameter; geitenbreier; middellijn; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet |
handful | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | |
nuisance | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | aanstoot; ergernis; hinder; irritatie; last; lastigheid; mishandeling; misnoegen; moeite; molestatie; ongemak; ongerief; overlast; pestkop; soesa; treiteraar |
pain in the neck | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | ellendeling; etter; etterbak; geitenbreier; kaffer; klier; kreng; mispunt; rotvent; schoft; schurk; smeerlap; snertvent; stuk ongeluk; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet |
pest | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | |
troublemaker | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | druktemaker; haantje; herrieschopper; kemphaan; onruststoker; ruziemaker; ruziezoeker; twiststoker; twistzoeker; vechter; zenuwlijder |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bore | aanboren; boren; vervelen |
Related Words for "lastpost":
English
Detailed Translations for lastpost from English to Dutch
lastpost: (*Using Word and Sentence Splitter)
- last: jongstleden; afgelopen; vorig; verleden; laatste; achterste; finaal; vorige; leest; jongste; benjamin; laatstgeborene; laatstgenoemd; laatstelijk; laatsten; hekkensluiters; blijven; duren; laatstgeboren
- post: post; gebrachte brieven; paal; mast; functie; betrekking; ambt; pijler; baan; positie; job; dienstbetrekking; posten; op de bus doen; plaatsen; situeren; zich afspelen; pilaar; bericht; boeken; wachtpost; standoord
- POST: zelftest bij inschakelen; POST