Dutch

Detailed Translations for zedeloosheid from Dutch to English

zedeloosheid:

zedeloosheid [de ~ (v)] nomen

  1. de zedeloosheid (losbandigheid; buitensporigheid; uitspatting; bandeloosheid)
    the debauchery; the extravagance; the dissipation; the excess; the licentiousness; the lawlessness
  2. de zedeloosheid (immoraliteit; onzedelijkheid)
    the immorality

Translation Matrix for zedeloosheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
debauchery bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid liederlijkheid
dissipation bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid liederlijkheid
excess bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid buitenissigheid; buitensporigheid; exces; grenzeloosheid; mateloosheid; overdaad; overvloed; uitspatting; uitwas
extravagance bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid grenzeloosheid; luxeartikel; mateloosheid; spilzucht; weeldeartikel
immorality immoraliteit; onzedelijkheid; zedeloosheid ondeugd; zedelijke slechtheid; zonde
lawlessness bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid
licentiousness bandeloosheid; buitensporigheid; losbandigheid; uitspatting; zedeloosheid liederlijkheid
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
excess overtollig

Related Words for "zedeloosheid":


Wiktionary Translations for zedeloosheid:

zedeloosheid
noun
  1. debauchery

zedeloos:


Translation Matrix for zedeloos:

NounRelated TranslationsOther Translations
cunning arglist; arglistigheid; doortraptheid; geraffineerdheid; geslepenheid; gewiekstheid; gladheid; leepheid; linkheid; listigheid; raffinement; sluwheid; snoodheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
smooth afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; platmaken; politoeren; raspen; schaven; schuren; vlak maken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
bald obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos kaal; kaalhoofdig; onbehaard; zonder haar
cunning obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos achterbaks; arglistig; berekenend; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
icy obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos bitterkoud; ijskoud; ijzig; steenkoud
immoral amoreel; immoreel; obsceen; onzedelijk; onzedig; schuin; vies; vunzig; zedeloos oneerbaar; ontaard; onzedelijk; onzedig
indecent amoreel; immoreel; onzedelijk; onzedig; zedeloos aanstootgevend; aanstotelijk; achterbaks; boers; geniepig; gluiperig; hufterig; in het geniep; lomp; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschoft; onbetamelijk; oneerbaar; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhoffelijk; onpassend; ontaard; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; onwelvoeglijk; onzedelijk; onzedig; snood; stiekem
obscene obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos losbandig; tuchteloos
sleek obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos
slippery obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; glad; glibberig; gluiperig; leep; listig; slinks; slipgevaarlijk; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
slithery obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos glad; glibberig
smooth obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; rimpelloos; smeuïg; strak; stromend; vlak; vlakuit; vliedend; vloeiend; vlot
AdverbRelated TranslationsOther Translations
smoothly obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos op rolletjes
ModifierRelated TranslationsOther Translations
amoral amoreel; immoreel; onzedelijk; onzedig; zedeloos
lack of moral obsceen; schuin; vies; vunzig; zedeloos

Related Words for "zedeloos":


Wiktionary Translations for zedeloos:


Cross Translation:
FromToVia
zedeloos abject abject — Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable.
zedeloos unhealthy; ill; sick; unwell; ailing malsain — Qui n’est pas sain, qui a en soi le germe de quelque maladie. (Sens général).