Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kegel:
  2. kegelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kegel from Dutch to English

kegel:

kegel [de ~ (m)] nomen

  1. de kegel (pilon)
    the ninepins
  2. de kegel (alcolholadem)

Translation Matrix for kegel:

NounRelated TranslationsOther Translations
breath reeking of alcohol alcolholadem; kegel
breath smelling after alcohol alcolholadem; kegel
ninepins kegel; pilon

Related Words for "kegel":

  • kegelen, kegels, kegeltje, kegeltjes

Wiktionary Translations for kegel:

kegel
noun
  1. een meetkundig lichaam met een cirkel als grondvlak en uitlopend in een punt

Cross Translation:
FromToVia
kegel ninepin; pin; skittle KegelSport: beim Kegeln (Kegelspiel) benutzter, flaschenähnlich geformter Gegenstand
kegel cone KegelGeometrie: Körper mit Kreisscheibe als Basis, in einer Spitze auslaufend

kegelen:

kegelen verb (kegel, kegelt, kegelde, kegelden, gekegeld)

  1. kegelen

Conjugations for kegelen:

o.t.t.
  1. kegel
  2. kegelt
  3. kegelt
  4. kegelen
  5. kegelen
  6. kegelen
o.v.t.
  1. kegelde
  2. kegelde
  3. kegelde
  4. kegelden
  5. kegelden
  6. kegelden
v.t.t.
  1. heb gekegeld
  2. hebt gekegeld
  3. heeft gekegeld
  4. hebben gekegeld
  5. hebben gekegeld
  6. hebben gekegeld
v.v.t.
  1. had gekegeld
  2. had gekegeld
  3. had gekegeld
  4. hadden gekegeld
  5. hadden gekegeld
  6. hadden gekegeld
o.t.t.t.
  1. zal kegelen
  2. zult kegelen
  3. zal kegelen
  4. zullen kegelen
  5. zullen kegelen
  6. zullen kegelen
o.v.t.t.
  1. zou kegelen
  2. zou kegelen
  3. zou kegelen
  4. zouden kegelen
  5. zouden kegelen
  6. zouden kegelen
en verder
  1. is gekegeld
diversen
  1. kegel!
  2. kegelt!
  3. gekegeld
  4. kegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kegelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
play ninepins kegelen
play skittles kegelen

Related Words for "kegelen":