Summary
Dutch
Detailed Translations for opscheppen from Dutch to English
opscheppen:
-
opscheppen (grootspreken)
-
opscheppen (snoeven; grootspreken; opsnijden)
-
opscheppen (zich bedienen aan tafel; opdissen; zich bedienen)
Conjugations for opscheppen:
o.t.t.
- schep op
- schept op
- schept op
- scheppen op
- scheppen op
- scheppen op
o.v.t.
- schepte op
- schepte op
- schepte op
- schepten op
- schepten op
- schepten op
v.t.t.
- heb opgeschept
- hebt opgeschept
- heeft opgeschept
- hebben opgeschept
- hebben opgeschept
- hebben opgeschept
v.v.t.
- had opgeschept
- had opgeschept
- had opgeschept
- hadden opgeschept
- hadden opgeschept
- hadden opgeschept
o.t.t.t.
- zal opscheppen
- zult opscheppen
- zal opscheppen
- zullen opscheppen
- zullen opscheppen
- zullen opscheppen
o.v.t.t.
- zou opscheppen
- zou opscheppen
- zou opscheppen
- zouden opscheppen
- zouden opscheppen
- zouden opscheppen
en verder
- is opgeschept
- zijn opgeschept
diversen
- schep op!
- schept op!
- opgeschept
- opscheppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opscheppen:
Related Definitions for "opscheppen":
Wiktionary Translations for opscheppen:
opscheppen
verb
opscheppen
verb
-
serve with a ladle
-
to boast
-
brag