Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opscheppen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opscheppen from Dutch to English

opscheppen:

opscheppen verb (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)

  1. opscheppen (grootspreken)
    to brag; to swank; to talk big; to boast
    • brag verb (brags, bragged, bragging)
    • swank verb (swanks, swanked, swanking)
    • talk big verb (talks big, talked big, talking big)
    • boast verb (boasts, boasted, boasting)
  2. opscheppen (snoeven; grootspreken; opsnijden)
    exagerate; to boast; to brag; to talk big
    • exagerate verb
    • boast verb (boasts, boasted, boasting)
    • brag verb (brags, bragged, bragging)
    • talk big verb (talks big, talked big, talking big)
  3. opscheppen (zich bedienen aan tafel; opdissen; zich bedienen)
    to dish up; to serve out
    • dish up verb (dishes up, dished up, dishing up)
    • serve out verb (serves out, served out, serving out)

Conjugations for opscheppen:

o.t.t.
  1. schep op
  2. schept op
  3. schept op
  4. scheppen op
  5. scheppen op
  6. scheppen op
o.v.t.
  1. schepte op
  2. schepte op
  3. schepte op
  4. schepten op
  5. schepten op
  6. schepten op
v.t.t.
  1. heb opgeschept
  2. hebt opgeschept
  3. heeft opgeschept
  4. hebben opgeschept
  5. hebben opgeschept
  6. hebben opgeschept
v.v.t.
  1. had opgeschept
  2. had opgeschept
  3. had opgeschept
  4. hadden opgeschept
  5. hadden opgeschept
  6. hadden opgeschept
o.t.t.t.
  1. zal opscheppen
  2. zult opscheppen
  3. zal opscheppen
  4. zullen opscheppen
  5. zullen opscheppen
  6. zullen opscheppen
o.v.t.t.
  1. zou opscheppen
  2. zou opscheppen
  3. zou opscheppen
  4. zouden opscheppen
  5. zouden opscheppen
  6. zouden opscheppen
en verder
  1. is opgeschept
  2. zijn opgeschept
diversen
  1. schep op!
  2. schept op!
  3. opgeschept
  4. opscheppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opscheppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
boast branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
brag branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij
swank aanstellerij; branie; branieschopper; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; haantje; opschepperij; praalzucht; snoeverij; toneel
VerbRelated TranslationsOther Translations
boast grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven beroemen; bluffen; bogen; brallen; roem dragen; zich kunnen beroemen op
brag grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven bluffen; brallen
dish up eten opscheppen; opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel voorschotelen
exagerate grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven
serve out eten opscheppen; opdissen; opscheppen; zich bedienen; zich bedienen aan tafel aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten
swank grootspreken; opscheppen brallen
talk big grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven bluffen

Related Definitions for "opscheppen":

  1. er veel nadruk op leggen omdat je trots bent1
    • hij schepte op over zijn knappe zoon1
  2. op je bord scheppen1
    • mag ik nog wat opscheppen?1

Wiktionary Translations for opscheppen:

opscheppen
verb
  1. voedsel uit een schaal of pan op een bord doen
  2. aangedikte beweringen slaken
    • opscheppenbrag
opscheppen
verb
  1. serve with a ladle
  2. to boast
noun
  1. brag

Related Translations for opscheppen