Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. anker:
  2. ankeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for anker from Dutch to English

anker:

anker [het ~] nomen

  1. het anker (muuranker)
    the anchor; the rawlbolt; the wall anchor; the wall tie
  2. het anker
    the anchor; the ground tackle
    – a mechanical device that prevents a vessel from moving 1

Translation Matrix for anker:

NounRelated TranslationsOther Translations
anchor anker; muuranker bladwijzer; objectanker; steun; steunpilaar; toeverlaat
ground tackle anker
rawlbolt anker; muuranker
wall anchor anker; muuranker
wall tie anker; muuranker
VerbRelated TranslationsOther Translations
anchor aanleggen; aanmeren; afmeren; ankeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; verankeren

Related Words for "anker":


Wiktionary Translations for anker:

anker
noun
  1. tool to moor a vessel into sea bottom

Cross Translation:
FromToVia
anker anchor Anker — Eisenhaken an einer langen Kette zum Festlegen schwimmender Fahrzeuge am Fluss- oder Meeresboden
anker anchor ancre — Objet pour fixer un bateau au fond marin

anker form of ankeren:

ankeren [znw.] nomen

  1. ankeren
    the anchoring; the casting anchor; the dropping anchor

ankeren verb (anker, ankert, ankerde, ankerden, geankerd)

  1. ankeren
    to anchor; to cast anchor
    • anchor verb (anchors, anchored, anchoring)
    • cast anchor verb (casts anchor, casted anchor, casting anchor)

Conjugations for ankeren:

o.t.t.
  1. anker
  2. ankert
  3. ankert
  4. ankeren
  5. ankeren
  6. ankeren
o.v.t.
  1. ankerde
  2. ankerde
  3. ankerde
  4. ankerden
  5. ankerden
  6. ankerden
v.t.t.
  1. ben geankerd
  2. bent geankerd
  3. is geankerd
  4. zijn geankerd
  5. zijn geankerd
  6. zijn geankerd
v.v.t.
  1. was geankerd
  2. was geankerd
  3. was geankerd
  4. waren geankerd
  5. waren geankerd
  6. waren geankerd
o.t.t.t.
  1. zal ankeren
  2. zult ankeren
  3. zal ankeren
  4. zullen ankeren
  5. zullen ankeren
  6. zullen ankeren
o.v.t.t.
  1. zou ankeren
  2. zou ankeren
  3. zou ankeren
  4. zouden ankeren
  5. zouden ankeren
  6. zouden ankeren
diversen
  1. anker!
  2. ankert!
  3. geankerd
  4. ankerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ankeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
anchor anker; bladwijzer; muuranker; objectanker; steun; steunpilaar; toeverlaat
anchoring ankeren
casting anchor ankeren
dropping anchor ankeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
anchor ankeren aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; verankeren
cast anchor ankeren

Related Words for "ankeren":


Wiktionary Translations for ankeren:

ankeren
verb
  1. het anker uitgooien met de bedoeling het schip hiermede aan de bodem van het vaarwater vast te leggen, voor anker gaan, voor anker leggen
ankeren
verb
  1. to hold an object to a fixed point

Cross Translation:
FromToVia
ankeren cast anchor; drop anchor ankern — den Anker auswerfen
ankeren moor; anchor ancrer — (vieilli) marine|fr jeter l’ancre.