Dutch
Detailed Translations for brouwen from Dutch to English
brouwen:
-
brouwen (iets toebereiden; bereiden; klaarmaken; prepareren)
-
brouwen (toebereiden; bereiden; klaarmaken; gereed maken)
Conjugations for brouwen:
o.t.t.
- brouw
- brouwt
- brouwt
- brouwen
- brouwen
- brouwen
o.v.t.
- brouwde
- brouwde
- brouwde
- brouwden
- brouwden
- brouwden
v.t.t.
- heb gebrouwd
- hebt gebrouwd
- heeft gebrouwd
- hebben gebrouwd
- hebben gebrouwd
- hebben gebrouwd
v.v.t.
- had gebrouwd
- had gebrouwd
- had gebrouwd
- hadden gebrouwd
- hadden gebrouwd
- hadden gebrouwd
o.t.t.t.
- zal brouwen
- zult brouwen
- zal brouwen
- zullen brouwen
- zullen brouwen
- zullen brouwen
o.v.t.t.
- zou brouwen
- zou brouwen
- zou brouwen
- zouden brouwen
- zouden brouwen
- zouden brouwen
en verder
- is gebrouwd
diversen
- brouw!
- brouwt!
- gebrouwd
- brouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for brouwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brew | brouwsel; gerstebier; gerstenat; licht bier; mengsel; pils | |
cook | keukenmeester; keukenmeid; keukenprinses; kok; kokkie; kookster; meid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brew | bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren | distilleren; stoken |
cook | bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren | eten bereiden; gaar koken; koken; koken van woede; kokkerellen; zieden |
make ready | bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren | gereedmaken |
prepare | bereiden; brouwen; gereed maken; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren; toebereiden | bijbrengen; doceren; gereedmaken; in het leven roepen; inlichten; inwerken; klaarmaken; maken; onderrichten; onderwijzen; prepareren; scheppen; toerusten; uitrusten; voorbereiden; voorbereiden op; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorlichten; voorwerken; zich uitrusten |