Noun | Related Translations | Other Translations |
appearance
|
aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
|
aanblik; aanzien; allure; blijkbaarheid; comparatie; exterieur; figuur; gedaante; klaarblijkelijkheid; postuur; uiterlijk; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm
|
cover
|
buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel
|
afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
|
exterior
|
aangezicht; aanzien; buitenkant; buitenzijde; gedaante; gelaat; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
|
aanzien; buitenste; exterieur
|
look
|
aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
|
aanblik; aanzicht; blikken; expressie; gelaatsuitdrukking; gezichtsuitdrukking; kijkje; oogopslagen; uitdrukking
|
looks
|
aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
|
aanzien; exterieur
|
outer
|
buitenkant; buitenzijde
|
|
outside
|
buitenkant; buitenzijde
|
buitenste
|
packaging
|
buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel
|
huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; verpakken; verpakking
|
wrapper
|
buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel
|
couvert; enveloppe; omhulling; omslag; schulp; wikkel
|
wrapping
|
buitenkant; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel
|
huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; verpakking
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
cover
|
|
afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschrijven; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dekken; hullen; indekken; inhullen; insluiten; kaften; maskeren; mededelen; meters maken; omhullen; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; toevoegen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; verhullen; versluieren; vertellen; zeggen
|
look
|
|
blikken; blikken werpen; er uitzien; eruit zien; kijken; lijken; ogen; schijnen; schouwen; toeschijnen; toeschouwen
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
outside
|
|
buiten; buitenaf; buitenshuis; de natuur in; in de natuur; op het land; te velde; uiterlijk; zonder
|