Summary
Dutch
Detailed Translations for schreien from Dutch to English
schreien:
-
schreien (huilen)
Conjugations for schreien:
o.t.t.
- schrei
- schreit
- schreit
- schreien
- schreien
- schreien
o.v.t.
- schreide
- schreide
- schreide
- schreiden
- schreiden
- schreiden
v.t.t.
- heb geschreid
- hebt geschreid
- heeft geschreid
- hebben geschreid
- hebben geschreid
- hebben geschreid
v.v.t.
- had geschreid
- had geschreid
- had geschreid
- hadden geschreid
- hadden geschreid
- hadden geschreid
o.t.t.t.
- zal schreien
- zult schreien
- zal schreien
- zullen schreien
- zullen schreien
- zullen schreien
o.v.t.t.
- zou schreien
- zou schreien
- zou schreien
- zouden schreien
- zouden schreien
- zouden schreien
en verder
- ben geschreid
- bent geschreid
- is geschreid
- zijn geschreid
- zijn geschreid
- zijn geschreid
diversen
- schrei!
- schreit!
- geschreid
- schreiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schreien:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cry | gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cry | huilen; schreien | blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; snikken; snotteren; wenen |
groan | huilen; schreien | kreunen; steunen |
moan | huilen; schreien | kreunen; steunen |
weep | huilen; schreien | huilen; janken; tranen; tranen afscheiden; wenen |