Summary
Dutch
Detailed Translations for wenen from Dutch to English
wenen:
Conjugations for wenen:
o.t.t.
- ween
- weent
- weent
- wenen
- wenen
- wenen
o.v.t.
- weende
- weende
- weende
- weenden
- weenden
- weenden
v.t.t.
- heb geweend
- hebt geweend
- heeft geweend
- hebben geweend
- hebben geweend
- hebben geweend
v.v.t.
- had geweend
- had geweend
- had geweend
- hadden geweend
- hadden geweend
- hadden geweend
o.t.t.t.
- zal wenen
- zult wenen
- zal wenen
- zullen wenen
- zullen wenen
- zullen wenen
o.v.t.t.
- zou wenen
- zou wenen
- zou wenen
- zouden wenen
- zouden wenen
- zouden wenen
diversen
- ween!
- weent!
- geweend
- wenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wenen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blubber | walvisspek | |
cry | gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep | |
sob | jank; snik | |
wail | jammertoon; lijkklacht | |
whimper | jammertoon | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blubber | huilen; janken; wenen | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren |
cry | huilen; janken; wenen | blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; grienen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; schreien; snikken; snotteren |
sob | huilen; janken; wenen | janken; snikken |
wail | huilen; janken; wenen | jammeren; jeremiëren; weeklagen; zich beklagen |
weep | huilen; janken; wenen | huilen; schreien; tranen; tranen afscheiden |
whimper | huilen; janken; wenen | dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; grienen; huilen; janken; jengelen; kermen; snikken; snotteren |