Dutch

Detailed Translations for uitstoot from Dutch to English

uitstoot:

uitstoot [de ~ (m)] nomen

  1. de uitstoot (emissie)
    the emission; the discharge; the issue; the discharging
  2. de uitstoot (ontslaan van werknemers; ontslag)
    the redundancy; the dismissal; the discharge; the discharging
  3. de uitstoot (uitstoting)
    the expulsion

Translation Matrix for uitstoot:

NounRelated TranslationsOther Translations
discharge emissie; ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot afdanken; afschaffen; afvoer; afwatering; decharge; kwijting; loslating; lossing; lozing; ontlading; ontslaan; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; vrijlating; waterafvoer
discharging emissie; ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot afladen; lossen; lozen; spuien; uitladen
dismissal ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot afdanken; afdanking; afkeuring; afschaffen; afwijzing; congé; loslating; ontslaan; ontslag; rejectie; terugwijzing; uit de dienst ontslaan; verwerping; verworpenheid; vrijlating; weigering
emission emissie; uitstoot
expulsion uitstoot; uitstoting ballingschap; deportatie; diskwalificatie; expulsie; royement; schrapping; uitbanning; uitsluiting; uitstoting; uitwijzing; verbanning; verjaging
issue emissie; uitstoot actiepunt; afgifte; aflevering; editie; geval; issue; kwestie; punt; uitdeling; uitgaaf; uitgave; uitgifte; uitreiking; verstrekking; zaak
redundancy ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot ontslag om economische redenen
VerbRelated TranslationsOther Translations
discharge aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afscheiden; afvloeien; afvoeren; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; iets uitladen; kwijten; lossen; lozen; ontheffen; ontladen; ontslaan; pasporteren; uitscheiden; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
issue openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
OtherRelated TranslationsOther Translations
issue uitkomen; uitstromen

Wiktionary Translations for uitstoot:

uitstoot
noun
  1. something that is emitted

uitstoten:

uitstoten verb (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)

  1. uitstoten (uitbannen; verbannen; verdrijven; )
    to banish; to expel; to ban; to ostracize; to exile; to repel; to drive out; to exorcize; to dispel; to drive away; to exorcise; to drive off; to ostracise
    • banish verb (banishs, banished, banishing)
    • expel verb (expels, expelled, expelling)
    • ban verb (bans, banned, banning)
    • ostracize verb, amerikan (ostracizes, ostracized, ostracizing)
    • exile verb (exiles, exiled, exiling)
    • repel verb (repels, repelled, repelling)
    • drive out verb (drives out, drove out, driving out)
    • exorcize verb, amerikan (exorcizes, exorcized, exorcizing)
    • dispel verb (dispels, dispelled, dispelling)
    • drive away verb (drives away, drove away, driving away)
    • exorcise verb, engelsk (exorcises, exorcised, exorcising)
    • drive off verb (drives off, drove off, driving off)
    • ostracise verb, engelsk
  2. uitstoten (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitwerpen)
    to discharge; to expel; to disgorge; to drain; to remove; to empty
    • discharge verb (discharges, discharged, discharging)
    • expel verb (expels, expelled, expelling)
    • disgorge verb (disgorges, disgorged, disgorging)
    • drain verb (drains, drained, draining)
    • remove verb (removes, removed, removing)
    • empty verb (empties, emptied, emptying)

Conjugations for uitstoten:

o.t.t.
  1. stoot uit
  2. stoot uit
  3. stoot uit
  4. stoten uit
  5. stoten uit
  6. stoten uit
o.v.t.
  1. stootte uit
  2. stootte uit
  3. stootte uit
  4. stootte uit
  5. stootte uit
  6. stootte uit
v.t.t.
  1. ben uitgestoten
  2. bent uitgestoten
  3. is uitgestoten
  4. zijn uitgestoten
  5. zijn uitgestoten
  6. zijn uitgestoten
v.v.t.
  1. was uitgestoten
  2. was uitgestoten
  3. was uitgestoten
  4. waren uitgestoten
  5. waren uitgestoten
  6. waren uitgestoten
o.t.t.t.
  1. zal uitstoten
  2. zult uitstoten
  3. zal uitstoten
  4. zullen uitstoten
  5. zullen uitstoten
  6. zullen uitstoten
o.v.t.t.
  1. zou uitstoten
  2. zou uitstoten
  3. zou uitstoten
  4. zouden uitstoten
  5. zouden uitstoten
  6. zouden uitstoten
diversen
  1. stoot uit!
  2. stoot uit!
  3. uitgestoten
  4. uitstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
ban ban; boycot; exportverbod; kerkban; uitvoerverbod; verbod
discharge afdanken; afschaffen; afvoer; afwatering; decharge; emissie; kwijting; loslating; lossing; lozing; ontlading; ontslaan; ontslaan van werknemers; ontslag; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; uitstoot; vrijlating; waterafvoer
drain afdruipen; afdruppelen; afvoer; afvoerbuis; afvoerkanaal; afwateringsbuis; afwateringskanaal; boezem; doorlaat; regenpijp; riolering; riool; sas; schutsluisje; sluis; spui; uitdruipen; uitdruppelen; verlaat
exile asielzoeker; balling; banneling; refugié; uitgewekene; verstotene; vluchteling
remove afnemen; afstoffen; afwissen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ban bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen schorsen; suspenderen; verbieden
banish bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen uitwijzen
discharge afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afvloeien; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; iets uitladen; kwijten; lossen; ontheffen; ontladen; ontslaan; pasporteren; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
disgorge afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
dispel bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
drain afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afdruipen; afdruppelen; afwateren; droogleggen; indijken; inpolderen; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegzuigen; ontwateren; spuien; uitdruipen; uitdruppelen; uithalen; uitlekken; uitwateren; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
drive away bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen wegrijden
drive off bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
drive out bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
empty afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opruimen; plunderen; reinigen; ruimen; schoonmaken; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitmesten; uitnemen; uitpersen; uitruimen; uitwateren; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
exile bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
exorcise bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
exorcize bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
expel afscheiden; afvoeren; bannen; bezweren; lozen; uitbannen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen diskwalificeren; royeren; uitdrijven; uitsluiten; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
ostracise bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
ostracize bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
remove afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afstoffen; afzonderen; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
repel bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
empty eindig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; vergankelijk; voorbijgaand; zonder inhoud

Wiktionary Translations for uitstoten:

uitstoten
verb
  1. to eject, remove, dismiss
  2. exclude someone