Dutch
Detailed Translations for ioniseren from Dutch to English
ioniseren:
-
ioniseren
Conjugations for ioniseren:
o.t.t.
- ioniseer
- ioniseert
- ioniseert
- ioniseren
- ioniseren
- ioniseren
o.v.t.
- ioniseerde
- ioniseerde
- ioniseerde
- ioniseerden
- ioniseerden
- ioniseerden
v.t.t.
- heb geïoniseerd
- hebt geïoniseerd
- heeft geïoniseerd
- hebben geïoniseerd
- hebben geïoniseerd
- hebben geïoniseerd
v.v.t.
- had geïoniseerd
- had geïoniseerd
- had geïoniseerd
- hadden geïoniseerd
- hadden geïoniseerd
- hadden geïoniseerd
o.t.t.t.
- zal ioniseren
- zult ioniseren
- zal ioniseren
- zullen ioniseren
- zullen ioniseren
- zullen ioniseren
o.v.t.t.
- zou ioniseren
- zou ioniseren
- zou ioniseren
- zouden ioniseren
- zouden ioniseren
- zouden ioniseren
en verder
- ben geïoniseerd
- bent geïoniseerd
- is geïoniseerd
- zijn geïoniseerd
- zijn geïoniseerd
- zijn geïoniseerd
diversen
- ioniseer!
- ioniseert!
- geïoniseerd
- ioniserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ioniseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ionise | ioniseren | |
ionize | ioniseren |
Wiktionary Translations for ioniseren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ioniseren | → ionize | ↔ ionisieren — Physik: ein oder mehrere Elektronen zu einem Atom oder Molekül hinzufügen oder entfernen und damit den elektrischen Ladungszustand verändern |