Summary
Dutch
Detailed Translations for hameren from Dutch to English
hameren:
-
hameren (bonken; slaan; rammen)
-
hameren (kloppen met een hamer)
-
hameren (blijven herhalen)
Conjugations for hameren:
o.t.t.
- hamer
- hamert
- hamert
- hameren
- hameren
- hameren
o.v.t.
- hamerde
- hamerde
- hamerde
- hamerden
- hamerden
- hamerden
v.t.t.
- heb gehamerd
- hebt gehamerd
- heeft gehamerd
- hebben gehamerd
- hebben gehamerd
- hebben gehamerd
v.v.t.
- had gehamerd
- had gehamerd
- had gehamerd
- hadden gehamerd
- hadden gehamerd
- hadden gehamerd
o.t.t.t.
- zal hameren
- zult hameren
- zal hameren
- zullen hameren
- zullen hameren
- zullen hameren
o.v.t.t.
- zou hameren
- zou hameren
- zou hameren
- zouden hameren
- zouden hameren
- zouden hameren
diversen
- hamer!
- hamert!
- gehamerd
- hamerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hameren:
Related Words for "hameren":
hamer:
-
de hamer (slaghamer)
Translation Matrix for hamer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hammer | hamer; slaghamer | hamerwerpen; kogelslingeren |
mallet | hamer; slaghamer | hamer voor kolfspel; malie |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hammer | bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; klinken; kloppen met een hamer; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren |