Dutch
Detailed Translations for barsten from Dutch to English
barsten:
-
barsten (kunnen stikken)
-
barsten (openspringen; losspringen)
Conjugations for barsten:
o.t.t.
- barst
- barst
- barst
- barsten
- barsten
- barsten
o.v.t.
- barstte
- barstte
- barstte
- barstten
- barstten
- barstten
v.t.t.
- ben gebarsten
- bent gebarsten
- is gebarsten
- zijn gebarsten
- zijn gebarsten
- zijn gebarsten
v.v.t.
- was gebarsten
- was gebarsten
- was gebarsten
- waren gebarsten
- waren gebarsten
- waren gebarsten
o.t.t.t.
- zal barsten
- zult barsten
- zal barsten
- zullen barsten
- zullen barsten
- zullen barsten
o.v.t.t.
- zou barsten
- zou barsten
- zou barsten
- zouden barsten
- zouden barsten
- zouden barsten
diversen
- barst!
- barst!
- gebarsten
- barstende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for barsten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clefts | barsten; scheuren; sprongen | |
cracks | barsten; krakken; scheuren; sprongen | breuken; klappen; knallen; smakken |
fissures | barsten; scheuren; sprongen | |
splits | barsten; krakken; scheuren; sprongen | splitten |
tears | barsten; scheuren; sprongen | tranen; waterlanders |
Verb | Related Translations | Other Translations |
burst open | barsten; losspringen; openspringen | |
come loose | barsten; losspringen; openspringen | |
drop dead | barsten; kunnen stikken | doodvallen |
go to hell | barsten; kunnen stikken | inrukken; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten |
spring open | barsten; losspringen; openspringen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
burst open | opengesprongen |
Related Words for "barsten":
barst:
Translation Matrix for barst:
Related Words for "barst":
Related Translations for barsten
English
Detailed Translations for barsten from English to Dutch
barsten: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bars: staven; kroegen; bars; proeflokalen; dranklokalen; spijlen; traliën; traliewerk; grendels; slagbomen; afsluitbomen; sluitbomen; cafés; koffiehuizen
- ten: tiental; tien
- bar: stok; staf; stang; baton; bar; café; kroeg; taveerne; lokaliteit; tapperij; stijl; tralie; spijl; buffet; tap; toog; tapkast; spon; drankbuffet; staaf; tablet; plak; reep; pastille; reep chocolade; afschermen; afgrendelen; dwarsbalk; dwarshout; hindernis; hinderpaal; traliën; versperren; versperring; barricaderen; gelagkamer; kruishout; roadblock; ritshout; coffeeshop