Summary
Dutch
Detailed Translations for magnetiseren from Dutch to English
magnetiseren:
-
magnetiseren (magnetisch maken)
Conjugations for magnetiseren:
o.t.t.
- magnetiseer
- magnetiseert
- magnetiseert
- magnetiseren
- magnetiseren
- magnetiseren
o.v.t.
- magnetiseerde
- magnetiseerde
- magnetiseerde
- magnetiseerden
- magnetiseerden
- magnetiseerden
v.t.t.
- heb gemagnetiseerd
- hebt gemagnetiseerd
- heeft gemagnetiseerd
- hebben gemagnetiseerd
- hebben gemagnetiseerd
- hebben gemagnetiseerd
v.v.t.
- had gemagnetiseerd
- had gemagnetiseerd
- had gemagnetiseerd
- hadden gemagnetiseerd
- hadden gemagnetiseerd
- hadden gemagnetiseerd
o.t.t.t.
- zal magnetiseren
- zult magnetiseren
- zal magnetiseren
- zullen magnetiseren
- zullen magnetiseren
- zullen magnetiseren
o.v.t.t.
- zou magnetiseren
- zou magnetiseren
- zou magnetiseren
- zouden magnetiseren
- zouden magnetiseren
- zouden magnetiseren
diversen
- magnetiseer!
- magnetiseert!
- gemagnetiseerd
- magnetiserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for magnetiseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
magnetise | magnetisch maken; magnetiseren | |
magnetize | magnetisch maken; magnetiseren |