Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanheffen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanheffen from Dutch to English

aanheffen:

aanheffen [znw.] nomen

  1. aanheffen (inzetten)
    the beginning; the raising; the striking up; the starting

Translation Matrix for aanheffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
beginning aanheffen; inzetten aanhef; aansnijden; aanvang; aanvangen; begin; beginne; beginnen; entameren; hoofd; inzet; opening; start; titel
raising aanheffen; inzetten het omhoogheffen; kweken; omhoog werpen; opheffing; opwerpen; telen; verbouwen
starting aanheffen; inzetten aansnijden; aanvangen; afreis; afvaart; afvaren; beginnen; entameren; uitvaren; vertrek
striking up aanheffen; inzetten

Wiktionary Translations for aanheffen:

aanheffen
verb
  1. beginnen.

Related Translations for aanheffen