Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. landheer:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for landheer from Dutch to English

landheer:

landheer [de ~ (m)] nomen

  1. de landheer (grondbezitter; landbezitter; landeigenaar; grondeigenaar)
    the yeoman; the landed proprietor; the landlord; the landowner

Translation Matrix for landheer:

NounRelated TranslationsOther Translations
landed proprietor grondbezitter; grondeigenaar; landbezitter; landeigenaar; landheer
landlord grondbezitter; grondeigenaar; landbezitter; landeigenaar; landheer café-eigenaar; herbergier; hospes; huisbaas; huisheer; huurbaas; kamerverhuurder; kastelein; kroegbaas; kroeghouder; pensionhouder; slotvoogd; verhuurder; verpachter; waard
landowner grondbezitter; grondeigenaar; landbezitter; landeigenaar; landheer
yeoman grondbezitter; grondeigenaar; landbezitter; landeigenaar; landheer

Related Words for "landheer":

  • landheren

Wiktionary Translations for landheer:

landheer
noun
  1. aristocrat, man of high rank
  2. master of a household