Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. toeschouwer:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toeschouwer from Dutch to English

toeschouwer:

toeschouwer [de ~ (m)] nomen

  1. de toeschouwer (omstander; getuige)
    the witness; the spectator; the bystander
  2. de toeschouwer (toekijker)
    the observer; the onlooker; the watcher; the looker-on; the spectator; the viewer
  3. de toeschouwer (deel van publiek)
    the spectator; the onlooker

Translation Matrix for toeschouwer:

NounRelated TranslationsOther Translations
bystander getuige; omstander; toeschouwer assistent; helper; hulp; secondant
looker-on toekijker; toeschouwer
observer toekijker; toeschouwer observator; toehoorder; waarnemer
onlooker deel van publiek; toekijker; toeschouwer observator; waarnemer
spectator deel van publiek; getuige; omstander; toekijker; toeschouwer
viewer toekijker; toeschouwer kijker; televisiekijker
watcher toekijker; toeschouwer waker; wakker persoon
witness getuige; omstander; toeschouwer getuige; getuige voor de rechtbank; kroongetuige
VerbRelated TranslationsOther Translations
witness aanwezig zijn; bekijken; bijwonen; gadeslaan; getuigen van; gewaarworden; horen; laten blijken; laten zien; meemaken; merken; observeren; opdagen; opduiken; opkomen; signaleren; verschijnen; voelen; waarnemen; zien

Related Words for "toeschouwer":

  • toeschouwers

Related Definitions for "toeschouwer":

  1. wie naar iets kijkt of het ziet gebeuren1
    • de toeschouwers applaudisseerden voor de clown1

Wiktionary Translations for toeschouwer:

toeschouwer
noun
  1. iemand die naar iets kijkt
toeschouwer
noun
  1. a spectator
  2. observer

Cross Translation:
FromToVia
toeschouwer spectator; viewer; bystander; onlooker spectateur — Qui est témoin oculaire (sens général)