Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. laaghartigheid:
  2. laaghartig:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for laaghartigheid from Dutch to English

laaghartigheid:

laaghartigheid [znw.] nomen

  1. laaghartigheid (gemeenheid; slechtheid; snoodheid)
    the wickedness; the meanness

Translation Matrix for laaghartigheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
meanness gemeenheid; laaghartigheid; slechtheid; snoodheid gierigheid; krenterigheid; viesheid; vrekkigheid; walgelijkheid
wickedness gemeenheid; laaghartigheid; slechtheid; snoodheid demon; duivel; kwaad; satan; slechtheid; verdorvenheid

Related Words for "laaghartigheid":


Wiktionary Translations for laaghartigheid:


Cross Translation:
FromToVia
laaghartigheid abjection; abjectness; meanness; villainy abjection — État d’abaissement qui attire le mépris de tous.

laaghartig:

laaghartig adj

  1. laaghartig (laag; laag-bij-de-grond; gemeen; onedel)

Translation Matrix for laaghartig:

NounRelated TranslationsOther Translations
pedestrian voetganger; voetreiziger
VerbRelated TranslationsOther Translations
mean bedoelen; beduiden; beogen; betekenen; ergens iets mee willen zeggen; inhouden; neerkomen op; ten doel hebben
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
mean gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; in het geniep; laag; leep; listig; min; nagemaakt; onecht; onwaar; ploertig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verachtelijk; vuig
pedestrian gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
vile gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; in het geniep; laaghartigste; laagste; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt

Related Words for "laaghartig":


Wiktionary Translations for laaghartig:


Cross Translation:
FromToVia
laaghartig abject abject — Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable.