Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitgaaf:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgaaf from Dutch to English

uitgaaf:

uitgaaf [de ~] nomen

  1. de uitgaaf (uitgifte; verstrekking; uitreiking; afgifte; uitdeling)
    the granting; the issue; the distribution
  2. de uitgaaf (gelduitgave; uitgave; besteding)
    the expense; the spending
  3. de uitgaaf (onkosten; kosten; uitgaven; kost)
    the expenses; the cost

Translation Matrix for uitgaaf:

NounRelated TranslationsOther Translations
cost kost; kosten; onkosten; uitgaaf; uitgaven kosten
distribution afgifte; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; verstrekking distributie; distributiekantoor; uitstrooiing; verspreiding
expense besteding; gelduitgave; uitgaaf; uitgave offer; onkosten; opoffering
expenses kost; kosten; onkosten; uitgaaf; uitgaven kostenpost
granting afgifte; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; verstrekking akkoord; fiat; gegevensverstrekking; goedkeuring; goedvinden; permissie; toestemming; verstrekking
issue afgifte; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; verstrekking actiepunt; aflevering; editie; emissie; geval; issue; kwestie; punt; uitgave; uitgifte; uitstoot; zaak
spending besteding; gelduitgave; uitgaaf; uitgave besteding
VerbRelated TranslationsOther Translations
issue openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
OtherRelated TranslationsOther Translations
issue uitkomen; uitstromen

Wiktionary Translations for uitgaaf:


Cross Translation:
FromToVia
uitgaaf charge; expense; expenditure; outlay dépense — L’argent qu’on employer à quelque chose que ce pouvoir être.
uitgaaf exit; emergence; charge; expense; expenditure; outlay; way out; outlet; egress sortieaction de sortir.

External Machine Translations: