Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitschieten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitschieten from Dutch to English

uitschieten:

uitschieten verb (schiet uit, schoot uit, schoten uit, uitgeschoten)

  1. uitschieten (uitschieten plantkunde; spruiten)
  2. uitschieten (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; )
    to slip; to topple over; to postpone; to fall over; to trip; to delay; to fall flat
    • slip verb (slips, slipped, slipping)
    • topple over verb (topples over, toppled over, toppling over)
    • postpone verb (postpones, postponed, postponing)
    • fall over verb (falls over, fell over, falling over)
    • trip verb (trips, tripped, tripping)
    • delay verb (delaies, delayed, delaying)
    • fall flat verb (falls flat, fell flat, falling flat)

Conjugations for uitschieten:

o.t.t.
  1. schiet uit
  2. schiet uit
  3. schiet uit
  4. schieten uit
  5. schieten uit
  6. schieten uit
o.v.t.
  1. schoot uit
  2. schoot uit
  3. schoot uit
  4. schoten uit
  5. schoten uit
  6. schoten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeschoten
  2. bent uitgeschoten
  3. is uitgeschoten
  4. zijn uitgeschoten
  5. zijn uitgeschoten
  6. zijn uitgeschoten
v.v.t.
  1. was uitgeschoten
  2. was uitgeschoten
  3. was uitgeschoten
  4. waren uitgeschoten
  5. waren uitgeschoten
  6. waren uitgeschoten
o.t.t.t.
  1. zal uitschieten
  2. zult uitschieten
  3. zal uitschieten
  4. zullen uitschieten
  5. zullen uitschieten
  6. zullen uitschieten
o.v.t.t.
  1. zou uitschieten
  2. zou uitschieten
  3. zou uitschieten
  4. zouden uitschieten
  5. zouden uitschieten
  6. zouden uitschieten
diversen
  1. schiet uit!
  2. schiet uit!
  3. uitgeschoten
  4. uitschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitschieten:

NounRelated TranslationsOther Translations
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
slip abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; glooiing; glooiingshoek; misgreep; misslag; onderbroek; onderjurk; overtrek; slip; slipje; spreekfout; vergissing; verspreking
trip dagreis; dagtocht; excursie; gang; reis; rit; rondreis; rondrit; tocht; tochtje; toer; toertje; tour; tournee; trip; uitje; uitstapje
VerbRelated TranslationsOther Translations
delay onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; ophouden; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
fall flat onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
fall over onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten omrollen; omvallen; omvervallen
postpone onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afblazen; afgelasten; afzeggen; opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
slip onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten floepen; glibberen; glijden; glippen; ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen; slippen; strompelen; uitglijden; wegglippen
sprout from spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde spruiten; voortspruiten
topple over onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen
trip onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; strompelen; struikelen; trippelen

Wiktionary Translations for uitschieten:


Cross Translation:
FromToVia
uitschieten veer; veer out; slacken; pay out; lower fierenSeemannssprache: ein Tau, eine Kette kontrolliert ablaufen lassen, um Lasten, Segel, Anker und dergleichen herunterzulassen

Related Translations for uitschieten