Summary
Dutch
Detailed Translations for kanon from Dutch to English
kanon:
-
het kanon (gewichtstuk; stuk)
Translation Matrix for kanon:
Noun | Related Translations | Other Translations |
artillery | gewichtstuk; kanon; stuk | geschut; kanonnen |
canon | gewichtstuk; kanon; stuk | canon |
gun | gewichtstuk; kanon; stuk | geweer; pistool; schietwapen; strijdmiddel; vuurwapen; wapen |
Related Words for "kanon":
kanoën:
-
kanoën (kanovaren)
Conjugations for kanoën:
o.t.t.
- kano
- kanoot
- kanoot
- kanoën
- kanoën
- kanoën
o.v.t.
- kanoodde
- kanoodde
- kanoodde
- kanoodden
- kanoodden
- kanoodden
v.t.t.
- heb gekanood
- hebt gekanood
- heeft gekanood
- hebben gekanood
- hebben gekanood
- hebben gekanood
v.v.t.
- had gekanood
- had gekanood
- had gekanood
- hadden gekanood
- hadden gekanood
- hadden gekanood
o.t.t.t.
- zal kanoën
- zult kanoën
- zal kanoën
- zullen kanoën
- zullen kanoën
- zullen kanoën
o.v.t.t.
- zou kanoën
- zou kanoën
- zou kanoën
- zouden kanoën
- zouden kanoën
- zouden kanoën
diversen
- kano!
- kanoot!
- gekanood
- kanoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kanoën:
Noun | Related Translations | Other Translations |
canoe | kano | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
canoe | kanovaren; kanoën |
External Machine Translations: