Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. navolger:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for navolger from Dutch to English

navolger:

navolger [de ~ (m)] nomen

  1. de navolger (volgeling; aanhanger; discipel; volger)
    the disciple; the follower; the shadower; the imitator; the pupil
  2. de navolger (imitator; nabootser)
    the follower; the imitator

Translation Matrix for navolger:

NounRelated TranslationsOther Translations
disciple aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger jongmaat; leerknecht; maatje; pupil; volgelinge
follower aanhanger; discipel; imitator; nabootser; navolger; volgeling; volger imitator; jongmaat; leerknecht; maatje; meeloopster; nabootser; namaker; pupil; vervalser; volgelinge
imitator aanhanger; discipel; imitator; nabootser; navolger; volgeling; volger imitator; nabootser; namaker; vervalser
pupil aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger jonge leerling; jongmaat; jongmaatje; leerknecht; leerling; maatje; pupil; scholier; studente; vrouwelijke student
shadower aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger

Related Words for "navolger":

  • navolgers

Wiktionary Translations for navolger:

navolger
noun
  1. imitator
  2. one who follows