Summary
Dutch
Detailed Translations for verzuim from Dutch to English
verzuim:
-
het verzuim (absentie)
-
het verzuim (nalatigheid; verzaking)
Translation Matrix for verzuim:
Noun | Related Translations | Other Translations |
absence | absentie; verzuim | absentie; afwezigheid; niet aanwezig zijn; ontstentenis |
neglect | nalatigheid; verzaking; verzuim | achteloosheid; nonchalance; omissie; veronachtzaming; verwaarlozing; weglating |
omission | nalatigheid; verzaking; verzuim | omissie; weglating |
oversight | nalatigheid; verzaking; verzuim | abuis; blunder; domheid; dwaling; flater; fout; giller; misgreep; misslag; omissie; vergissing; weglating |
Verb | Related Translations | Other Translations |
neglect | nalaten; verloederen; veronachtzamen; versloffen; verslonzen; verwaarlozen; verzaken; verzuimen |
Related Words for "verzuim":
verzuim form of verzuimen:
-
verzuimen (ontbreken; mankeren; afwezig zijn)
-
verzuimen (verzaken)
Conjugations for verzuimen:
o.t.t.
- verzuim
- verzuimt
- verzuimt
- verzuimen
- verzuimen
- verzuimen
o.v.t.
- verzuimde
- verzuimde
- verzuimde
- verzuimden
- verzuimden
- verzuimden
v.t.t.
- heb verzuimd
- hebt verzuimd
- heeft verzuimd
- hebben verzuimd
- hebben verzuimd
- hebben verzuimd
v.v.t.
- had verzuimd
- had verzuimd
- had verzuimd
- hadden verzuimd
- hadden verzuimd
- hadden verzuimd
o.t.t.t.
- zal verzuimen
- zult verzuimen
- zal verzuimen
- zullen verzuimen
- zullen verzuimen
- zullen verzuimen
o.v.t.t.
- zou verzuimen
- zou verzuimen
- zou verzuimen
- zouden verzuimen
- zouden verzuimen
- zouden verzuimen
diversen
- verzuim!
- verzuimt!
- verzuimd
- verzuimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verzuimen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lack | armoede; deficit; ellende; gebrek; gemis; ontoereikendheid; tekort | |
neglect | achteloosheid; nalatigheid; nonchalance; omissie; veronachtzaming; verwaarlozing; verzaking; verzuim; weglating | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
be absent | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | |
be lacking | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | |
be missing | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | missen; vermissen |
lack | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | ontberen |
neglect | verzaken; verzuimen | nalaten; verloederen; veronachtzamen; versloffen; verslonzen; verwaarlozen |