Dutch

Detailed Translations for onnozelheid from Dutch to English

onnozelheid:

onnozelheid [de ~ (v)] nomen

  1. de onnozelheid (naïviteit; simpelheid; kinderlijkheid; naïveteit)
    the naïvete; the foolishness; the inanity; the silliness

Translation Matrix for onnozelheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
foolishness kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid dwaasheid; gekheid; gekkenwerk; gekkigheid; gekte; idioterie; malligheid; zotheid
inanity kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid idiotisme; waanzinnigheid
naïvete kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid
silliness kinderlijkheid; naïveteit; naïviteit; onnozelheid; simpelheid gein; jolijt; keet; leut; lol; malheid; plezier; pret

Related Words for "onnozelheid":


Wiktionary Translations for onnozelheid:


Cross Translation:
FromToVia
onnozelheid twaddle fadaise — Propos qui n’a aucun intérêt, aucune saveur

onnozel:


Translation Matrix for onnozel:

NounRelated TranslationsOther Translations
stupid druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
dense achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos afgesloten; dicht; dicht opeen; gesloten; hardleers; toe
dull achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos afgezaagd; afstompend; beslagen; bleekrood; bokkig; bot; daas; dof; duf; dwars; eentonig; ellendig; flets; geestdodend; geesteloos; glansloos; grauw; koppig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; mat; melig; mistroostig; monotoon; niet helder; niet uitbundig; ongeanimeerd; onscherp; rot; saai; saaie; slaapverwekkend; smakeloos; soezerig; somber; stijfhoofdig; stijlloos; stom; suf; taai; triest; troosteloos; vaalrood; versuft; vervelend; vreugdeloos; weerbarstig; weerspannig; zonder afleiding; zouteloos
empty-headed leeghoofdig; onbenullig; onnozel
naive naief; onnozel
obtuse achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos
simple naief; onnozel achtergebleven; achterlijk; argeloos; bescheiden; dunnetjes; eenvoudig; gemakkelijk; licht; magertjes; makkelijk; naïef; nederig; niet moeilijk; niet voornaam; ongecompliceerd; schraal; schraaltjes; simpel; sobertjes; van eenvoudige komaf
stupid achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; geesteloos; hersenloos; idioot; onbenullig; onnozel; onverstandig; stompzinnig; stupide; verstandeloos achtergebleven; achterlijk; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; lullig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbezonnen; onverstandig; stom; stupide; suf; typisch; vreemd; zot
wide-eyed naief; onnozel

Related Words for "onnozel":


Wiktionary Translations for onnozel:

onnozel
adjective
  1. naive
  2. lacking intelligence

Cross Translation:
FromToVia
onnozel complacent béat — Qualifie une personne qui se trouve dans un état de bien-être, de paix.
onnozel innocent innocent — Qui est crédule (5)
onnozel unimportant; minor; of no account; insignificant; irrelevant; trifling; trite; underaged mineur — militaire|fr Qui concerne les mines.
onnozel naive; naïve; naïf; naif; ingenuous; innocent; simple naïfnaturel, ingénu, sans fard, sans apprêt, sans artifice.