Dutch
Detailed Translations for spatel from Dutch to English
spatel:
Translation Matrix for spatel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
slice | spatel | moot; plak; plakje; schijf; schijfje; segment; tranche |
spatula | spatel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
slice | doorsnijden |
Related Words for "spatel":
spatelen:
-
spatelen
Conjugations for spatelen:
o.t.t.
- spatel
- spatelt
- spatelt
- spatelen
- spatelen
- spatelen
o.v.t.
- spatelde
- spatelde
- spatelde
- spatelden
- spatelden
- spatelden
v.t.t.
- heb gespateld
- hebt gespateld
- heeft gespateld
- hebben gespateld
- hebben gespateld
- hebben gespateld
v.v.t.
- had gespateld
- had gespateld
- had gespateld
- hadden gespateld
- hadden gespateld
- hadden gespateld
o.t.t.t.
- zal spatelen
- zult spatelen
- zal spatelen
- zullen spatelen
- zullen spatelen
- zullen spatelen
o.v.t.t.
- zou spatelen
- zou spatelen
- zou spatelen
- zouden spatelen
- zouden spatelen
- zouden spatelen
en verder
- ben gespateld
- bent gespateld
- is gespateld
- zijn gespateld
- zijn gespateld
- zijn gespateld
diversen
- spatel!
- spatelt!
- gespateld
- spatelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spatelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
put on with a spatula | spatelen |