Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. slaghout:
  2. Wiktionary:
    • slaghout → bat


Dutch

Detailed Translations for slaghout from Dutch to English

slaghout:

slaghout [het ~] nomen

  1. het slaghout (hakhout)
    the stick; the bat

Translation Matrix for slaghout:

NounRelated TranslationsOther Translations
bat hakhout; slaghout knoet; knuppel; vleermuis
stick hakhout; slaghout baton; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel
VerbRelated TranslationsOther Translations
stick aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen

Related Words for "slaghout":


Wiktionary Translations for slaghout:

slaghout
noun
  1. club