Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. nadeel:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for nadeel:
    • downside


Dutch

Detailed Translations for nadeel from Dutch to English

nadeel:

nadeel [het ~] nomen

  1. het nadeel (schade; verlies)
    the disadvantage; the loss; the damage

Translation Matrix for nadeel:

NounRelated TranslationsOther Translations
damage nadeel; schade; verlies afbreuk; averij; beschadiging; schade; verlies
disadvantage nadeel; schade; verlies debacle; het verliezen; keerzijde; ondergang; schaduwzijde; teloorgang; tenondergang; val; verlies
loss nadeel; schade; verlies afbreuk; beschadiging; het verliezen; schade; schadepost; tekort; verlies; verliespost; verliezen
VerbRelated TranslationsOther Translations
damage aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; deren; duperen; in elkaar slaan; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
disadvantage nadele

Wiktionary Translations for nadeel:

nadeel
noun
  1. ongunstige eigenschap
nadeel
noun
  1. weakness
  2. disadvantage of something

Cross Translation:
FromToVia
nadeel disadvantage; damage Nachteil — eine negative oder unerwünschte Folge oder ein negativer Nebeneffekt, zum Beispiel einer Lösung, eines Vorgehens, einer Überlegung
nadeel annoyance; bother; encumbrance; impediment; inconvenience; drawback inconvénient — Ce qui survenir de fâcheux dans une affaire, ce qui résulter de fâcheux d’un parti qu’on prend.
nadeel loss perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).
nadeel harm; damage; detriment; disadvantage; hurt; injury; loss; defect; flaw; impairment; imperfection préjudicetort ; dommage.

Related Translations for nadeel