Dutch
Detailed Translations for ontkalken from Dutch to English
ontkalken:
-
ontkalken
Conjugations for ontkalken:
o.t.t.
- ontkalk
- ontkalkt
- ontkalkt
- ontkalken
- ontkalken
- ontkalken
o.v.t.
- ontkalkte
- ontkalkte
- ontkalkte
- ontkalkten
- ontkalkten
- ontkalkten
v.t.t.
- heb ontkalkt
- hebt ontkalkt
- heeft ontkalkt
- hebben ontkalkt
- hebben ontkalkt
- hebben ontkalkt
v.v.t.
- had ontkalkt
- had ontkalkt
- had ontkalkt
- hadden ontkalkt
- hadden ontkalkt
- hadden ontkalkt
o.t.t.t.
- zal ontkalken
- zult ontkalken
- zal ontkalken
- zullen ontkalken
- zullen ontkalken
- zullen ontkalken
o.v.t.t.
- zou ontkalken
- zou ontkalken
- zou ontkalken
- zouden ontkalken
- zouden ontkalken
- zouden ontkalken
en verder
- is ontkalkt
diversen
- ontkalk!
- ontkalkt!
- ontkalkt
- ontkalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontkalken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
decalcify | ontkalken |