Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opbouwend:
  2. opbouwen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opbouwend from Dutch to English

opbouwend:

opbouwend adj

  1. opbouwend

Translation Matrix for opbouwend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
constructive opbouwend

opbouwend form of opbouwen:

opbouwen verb (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)

  1. opbouwen (bouwen)
    to compose; to build up; to construct; to build
    • compose verb (composes, composed, composing)
    • build up verb (builds up, built up, building up)
    • construct verb (constructs, constructed, constructing)
    • build verb (builds, built, building)
  2. opbouwen
    to build; to build up; ramp up; work up
    – bolster or strengthen 1
    • build verb (builds, built, building)
    • build up verb (builds up, built up, building up)
      • build up confidence1
    • ramp up verb
      • ramp up security in the airports1
    • work up verb

Conjugations for opbouwen:

o.t.t.
  1. bouw op
  2. bouwt op
  3. bouwt op
  4. bouwen op
  5. bouwen op
  6. bouwen op
o.v.t.
  1. bouwde op
  2. bouwde op
  3. bouwde op
  4. bouwden op
  5. bouwden op
  6. bouwden op
v.t.t.
  1. heb opgebouwd
  2. hebt opgebouwd
  3. heeft opgebouwd
  4. hebben opgebouwd
  5. hebben opgebouwd
  6. hebben opgebouwd
v.v.t.
  1. had opgebouwd
  2. had opgebouwd
  3. had opgebouwd
  4. hadden opgebouwd
  5. hadden opgebouwd
  6. hadden opgebouwd
o.t.t.t.
  1. zal opbouwen
  2. zult opbouwen
  3. zal opbouwen
  4. zullen opbouwen
  5. zullen opbouwen
  6. zullen opbouwen
o.v.t.t.
  1. zou opbouwen
  2. zou opbouwen
  3. zou opbouwen
  4. zouden opbouwen
  5. zouden opbouwen
  6. zouden opbouwen
en verder
  1. ben opgebouwd
  2. bent opgebouwd
  3. is opgebouwd
  4. zijn opgebouwd
  5. zijn opgebouwd
  6. zijn opgebouwd
diversen
  1. bouw op!
  2. bouwt op!
  3. opgebouwd
  4. opbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opbouwen [znw.] nomen

  1. opbouwen (opbouw; constructie; samenstelling; )
    the composition; the construction; the building
  2. opbouwen
    the rendering
    – The creation of an image containing geometric models, using color and shading to give the image a realistic look. Usually part of a geometric modeling package such as a CAD program, rendering uses mathematics to describe the location of a light source in relation to the object and to calculate the way in which the light would create highlights, shading, and variations in color. The degree of realism can range from opaque, shaded polygons to images approximating photographs in their complexity. 2

Translation Matrix for opbouwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
build build; constitutie; figuur; gedaante; gestalte; lichaamsbouw; lichaamspostuur; postuur; uiterlijk; vorm
building bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur bouw; bouwsector; bouwwerk; gebouw; huis; opbouw; ordening; organisatie; pand; perceel; samenstelling; structuur; systeem
composition bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur akkoordprocedure; architectuur; assemblage; assembleren; betekenis; bijeenlegging; bouwkunst; combinatie; inhoud; montage; onderdelen; opstel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; verslag
construction bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur aanleggen; bouw; bouwsector; bouwsel; bouwwerk; constructie; fabricage; gebouw; opbouw; ordening; organisatie; pand; samenstelling; structuur; systeem; werkzaamheden
rendering opbouwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
build bouwen; opbouwen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; compileren; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; oprichten; optrekken; overeindzetten; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
build up bouwen; opbouwen jezelf opwerken; opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
compose bouwen; opbouwen bij elkaar voegen; componeren; muziek componeren; op muziek zetten; samenstellen
construct bouwen; opbouwen aanbrengen; aanleggen; fabriceren; in het leven roepen; installeren; maken; monteren en aansluiten; plaatsen; produceren; scheppen; vervaardigen; voortbrengen
ramp up opbouwen
work up opbouwen

Related Definitions for "opbouwen":

  1. in elkaar zetten, samenstellen3
    • de tent wordt opgebouwd3

Wiktionary Translations for opbouwen:

opbouwen
verb
  1. maken uit losse onderdelen
  2. laten ontstaan
opbouwen
verb
  1. (transitive) to increase or strengthen by adding gradually to

Cross Translation:
FromToVia
opbouwen build; carpenter charpentertailler, équarrir des pièces de bois.réf|1&2