Dutch

Detailed Translations for part from Dutch to English

part:

part [de ~] nomen

  1. de part (aandeel; deel)
    the segment; the part; the share; the section; the piece; the portion; the board
  2. de part (portie; aandeel)
    the portion; the share; the part
  3. de part (gedeelte; stuk; deel; fractie)
    the piece; the part; the section; the segment; the portion

Translation Matrix for part:

NounRelated TranslationsOther Translations
board aandeel; deel; part beheer; bestuur; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; schroot; smalle plank
part aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; deeltje; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; onderdeeltje; segment; stuk
piece aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk artikel; brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; klompje; klontertje; klontje; mooi persoon; partje; plakje; schijfje; snippertje; speelstuk; stuk; stukje
portion aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; element; erfdeel; erfenis; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; onderdeel; segment; stuk; wat iemand erft
section aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk afdeling; basisbestanddeel; bestanddeel; brigade; brokje; component; deel; departement; detachement; doorsnede; doorsnee; eindje; element; fractie; fragmentje; ingrediënt; klein stukje; onderdeel; partje; presentatiesectie; profiel; profielstaal; rubriek; sectie; segment; snijding; snippertje; stuk; stukje; tak
segment aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; rekeningcodesegment; segment; stuk
share aandeel; deel; part; portie aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contingent; deel; element; fractie; groeifonds; inbreng; ingrediënt; onderdeel; quota; quotum; stuk
- deel; element; gedeelte; stuk
VerbRelated TranslationsOther Translations
board emballeren; enteren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inpakken; inwikkelen; kartonneren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; verpakken
part loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen; van elkaar gaan
segment in segmenten verdelen; segmenteren
share delen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
share deelachtig

Related Words for "part":


Synonyms for "part":


Antonyms for "part":


Related Definitions for "part":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • ik snij de appel in partjes1

Wiktionary Translations for part:

part
noun
  1. part of something that had been divided

External Machine Translations:

Related Translations for part



English

Detailed Translations for part from English to Dutch

part:

part [the ~] nomen

  1. the part (fundamental ingredient; elementary component; element; )
    het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie
  2. the part (section; piece; segment; portion)
    het stuk; het deel; het gedeelte; de part; de fractie
  3. the part (portion; segment; share; )
    het aandeel; het deel; de part
  4. the part (small part)
    de deeltje; het onderdeeltje
  5. the part (segment; section; portion)
    het segment
  6. the part (portion; share)
    het aandeel; de part; de portie

to part verb (parts, parted, parting)

  1. to part (cleave; divide; split; )
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen verb (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen verb (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan verb (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen verb (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen verb (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  2. to part (split up; separate; break up; go separate ways)
    uit elkaar gaan; scheiden; uiteengaan; van elkaar gaan
    • uit elkaar gaan verb (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
    • scheiden verb (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uiteengaan verb (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • van elkaar gaan verb (ga van elkaar, gaat van elkaar, ging van elkaar, gingen van elkaar, gingen van elkaat)

Conjugations for part:

present
  1. part
  2. part
  3. parts
  4. part
  5. part
  6. part
simple past
  1. parted
  2. parted
  3. parted
  4. parted
  5. parted
  6. parted
present perfect
  1. have parted
  2. have parted
  3. has parted
  4. have parted
  5. have parted
  6. have parted
past continuous
  1. was parting
  2. were parting
  3. was parting
  4. were parting
  5. were parting
  6. were parting
future
  1. shall part
  2. will part
  3. will part
  4. shall part
  5. will part
  6. will part
continuous present
  1. am parting
  2. are parting
  3. is parting
  4. are parting
  5. are parting
  6. are parting
subjunctive
  1. be parted
  2. be parted
  3. be parted
  4. be parted
  5. be parted
  6. be parted
diverse
  1. part!
  2. let's part!
  3. parted
  4. parting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for part:

NounRelated TranslationsOther Translations
aandeel board; part; piece; portion; section; segment; share quota; share
basisbestanddeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
bestanddeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
component element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share hive
deel board; element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share bequest; heritage; inheritance; legacy; portion; threshing-floor; volume; yard
deeltje part; small part
element element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share factor
fractie element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share
gedeelte part; piece; portion; section; segment
ingrediënt element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share
loskoppelen disconnect
onderdeel element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; portion; principle ingredient; section; segment; share component; spare part
onderdeeltje part; small part
part board; part; piece; portion; section; segment; share
portie part; portion; share dose; quantity
segment part; portion; section; segment account code segment; segment; slice
stuk element; elementary component; fundamental ingredient; ingredient; parliamentary party; part; piece; portion; principle ingredient; section; segment; share article; artillery; beautiful person; canon; column; gun; hunk; newspaper column; piece; play; production; publication; stage play; stunner
uiteengaan dispersing; separating
- character; component; component part; constituent; contribution; control part; division; function; office; parting; percentage; persona; piece; portion; region; role; section; share; theatrical role; voice
VerbRelated TranslationsOther Translations
loskoppelen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split detach; undock
scheiden break up; cleave; crack; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up differentiate; divorce; loosen; release; separate; set free; split; tear off; unlace; untie; work loose
splitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split chop; chop into small pieces; chop up; cleave; crack; differentiate; itemise; itemize; separate; split; split open; split up; splitting; tear off
uit elkaar gaan break up; go separate ways; part; separate; split up break up; divorce
uit elkaar halen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split break down; break up; clear away; clear up; demolish; destroy; disentangle; dismantle; drag down; get down; pull down; remove; separate; solve; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unbutton; unharness; unravel; unriddle; unrig; untie; wreck
uiteengaan break up; cleave; crack; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up
uitsplitsen cleave; crack; divide; divorce; part; separate; sever; split
van elkaar gaan break up; go separate ways; part; separate; split up
- break; break up; depart; disunite; divide; separate; set forth; set off; set out; split; split up; start; start out; take off
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
stuk battered; broken; bust; cracked; crushed; damaged; defective; faulty; finished; gone to pieces; in pieces; in rags; in shreds; indistinct; moth eaten; obscure; on the blink; out of order; ruined; ruptured; snapped; tattered; to pieces; torn; unclear
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- partially; partly
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
deel tile
element element
OtherRelated TranslationsOther Translations
- separate

Related Words for "part":


Synonyms for "part":


Antonyms for "part":

  • wholly

Related Definitions for "part":

  1. in part; in some degree; not wholly2
  2. the actions and activities assigned to or required or expected of a person or group2
    • the government must do its part2
  3. the part played by a person in bringing about a result2
  4. something less than the whole of a human artifact2
    • the rear part of the house2
    • glue the two parts together2
  5. a line of scalp that can be seen when sections of hair are combed in opposite directions2
    • his part was right in the middle2
  6. that which concerns a person with regard to a particular role or situation2
    • it requires vigilance on our part2
    • they resisted every effort on his part2
  7. one of the portions into which something is regarded as divided and which together constitute a whole2
    • the written part of the exam2
  8. an actor's portrayal of someone in a play2
    • she played the part of Desdemona2
  9. the melody carried by a particular voice or instrument in polyphonic music2
    • he tried to sing the tenor part2
  10. the extended spatial location of something2
    • religions in all parts of the world2
  11. a portion of a natural object2
    • they analyzed the river into three parts2
  12. assets belonging to or due to or contributed by an individual person or group2
  13. something determined in relation to something that includes it2
    • he wanted to feel a part of something bigger than himself2
  14. force, take, or pull apart2
    • Moses parted the Red Sea2
  15. come apart2
  16. leave2
  17. go one's own way; move apart2
    • The friends separated after the party2
  18. discontinue an association or relation; go different ways2
    • The business partners broke over a tax question2
  19. An element in a control template that has special, possibly mandatory, significance and semantics in the functioning of the control. For example, a template for a ScrollBar control should supply a Thumb part for the ScrollBar to function correctly, but it need not provide a small decrease or a small increase button.3

Wiktionary Translations for part:

part
noun
  1. fraction of a whole (jump)
part
noun
  1. een afsplitsing van een geheel
  2. één uit een reeks
  3. voeding|nld kookkunst|nld benodigd bestanddeel (in een recept)
  4. deel van het lichaam
  5. deel van een insect

Cross Translation:
FromToVia
part stuk Stück — ein Teil eines Ganzen
part stuk; deel; onderdeel Teiloft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen
part orgaan organepartie d’un organisme vivant, considérée comme un tout et comme remplissant une fonction nécessaire ou utiles à sa vie.
part tantième; deelneming participationaction de participer à quelque chose.
part oog; punt; spikkel; stip point — couture|fr action de piquer dans un tissu avec une aiguille enfiler ou résultat de cette action, piqûre.
part lijn; streep; streek; schreef; band; reep; strook; straal; scheiding; haarscheiding; haal; schrap; wapenbalk raieligne tracer sur une surface.

External Machine Translations:

Related Translations for part