Summary
Dutch
Detailed Translations for uitstallen from Dutch to English
uitstallen:
-
uitstallen (tentoonspreiden)
-
uitstallen (etaleren; tonen; tentoonstellen)
Conjugations for uitstallen:
o.t.t.
- stal uit
- stalt uit
- stalt uit
- stallen uit
- stallen uit
- stallen uit
o.v.t.
- stalde uit
- stalde uit
- stalde uit
- stalden uit
- stalden uit
- stalden uit
v.t.t.
- heb uitgestald
- hebt uitgestald
- heeft uitgestald
- hebben uitgestald
- hebben uitgestald
- hebben uitgestald
v.v.t.
- had uitgestald
- had uitgestald
- had uitgestald
- hadden uitgestald
- hadden uitgestald
- hadden uitgestald
o.t.t.t.
- zal uitstallen
- zult uitstallen
- zal uitstallen
- zullen uitstallen
- zullen uitstallen
- zullen uitstallen
o.v.t.t.
- zou uitstallen
- zou uitstallen
- zou uitstallen
- zouden uitstallen
- zouden uitstallen
- zouden uitstallen
en verder
- ben uitgestald
- bent uitgestald
- is uitgestald
- zijn uitgestald
- zijn uitgestald
- zijn uitgestald
diversen
- stal uit!
- stalt uit!
- uitgestald
- uitstallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze