Dutch
Detailed Translations for bezemen from Dutch to English
bezemen:
-
bezemen
Conjugations for bezemen:
o.t.t.
- bezem
- bezemt
- bezemt
- bezemen
- bezemen
- bezemen
o.v.t.
- bezemde
- bezemde
- bezemde
- bezemden
- bezemden
- bezemden
v.t.t.
- heb gebezemd
- hebt gebezemd
- heeft gebezemd
- hebben gebezemd
- hebben gebezemd
- hebben gebezemd
v.v.t.
- had gebezemd
- had gebezemd
- had gebezemd
- hadden gebezemd
- hadden gebezemd
- hadden gebezemd
o.t.t.t.
- zal bezemen
- zult bezemen
- zal bezemen
- zullen bezemen
- zullen bezemen
- zullen bezemen
o.v.t.t.
- zou bezemen
- zou bezemen
- zou bezemen
- zouden bezemen
- zouden bezemen
- zouden bezemen
diversen
- bezem!
- bezemt!
- gebezemd
- bezemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezemen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sweep | bezemen | opschonen; vegen |