Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. herfst:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for herfst- from Dutch to English

herfst:

herfst [de ~ (m)] nomen

  1. de herfst (najaar)
    the autumn; the fall

Translation Matrix for herfst:

NounRelated TranslationsOther Translations
autumn herfst; najaar herfsttijd
fall herfst; najaar achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
- najaar
VerbRelated TranslationsOther Translations
fall bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken

Synonyms for "herfst":


Related Definitions for "herfst":

  1. jaargetijde tussen zomer en winter1
    • in de herfst worden de meeste bomen kaal1

Wiktionary Translations for herfst:

herfst
noun
  1. seizoen
herfst
noun
  1. season

Cross Translation:
FromToVia
herfst autumn; fall automne — Saison


Wiktionary Translations for herfst-:


Cross Translation:
FromToVia
herfst- autumn; autumnal automnal — Qui appartenir à l’automne.

Related Translations for herfst-