Dutch
Detailed Translations for klemmen from Dutch to English
klemmen:
Conjugations for klemmen:
o.t.t.
- klem
- klemt
- klemt
- klemmen
- klemmen
- klemmen
o.v.t.
- klemde
- klemde
- klemde
- klemden
- klemden
- klemden
v.t.t.
- heb geklemd
- hebt geklemd
- heeft geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
v.v.t.
- had geklemd
- had geklemd
- had geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
o.t.t.t.
- zal klemmen
- zult klemmen
- zal klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
o.v.t.t.
- zou klemmen
- zou klemmen
- zou klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
en verder
- is geklemd
diversen
- klem!
- klemt!
- geklemd
- klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klemmen:
Related Words for "klemmen":
Wiktionary Translations for klemmen:
klemmen form of klem:
-
klem (in de knel)
Translation Matrix for klem:
Related Words for "klem":
Wiktionary Translations for klem:
klem
Cross Translation:
noun
-
een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden
- klem → clamp
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klem | → tetanus; lockjaw | ↔ Wundstarrkrampf — Medizin: bakterielle, meldepflichtige Wundinfektionskrankheit von dem Bakterium Clostridium tetani hervorgerufen |
• klem | → emphasis; accent; highlight; bombast | ↔ emphase — affectation pompeux dans le discours ou dans le débit. |