Dutch
Detailed Translations for flik from Dutch to English
flikken:
-
flikken (klaarspelen; voor elkaar krijgen; fiksen)
-
flikken (iemand iets flikken; leveren; lappen)
Conjugations for flikken:
o.t.t.
- flik
- flikt
- flikt
- flikken
- flikken
- flikken
o.v.t.
- flikte
- flikte
- flikte
- flikten
- flikten
- flikten
v.t.t.
- heb geflikt
- hebt geflikt
- heeft geflikt
- hebben geflikt
- hebben geflikt
- hebben geflikt
v.v.t.
- had geflikt
- had geflikt
- had geflikt
- hadden geflikt
- hadden geflikt
- hadden geflikt
o.t.t.t.
- zal flikken
- zult flikken
- zal flikken
- zullen flikken
- zullen flikken
- zullen flikken
o.v.t.t.
- zou flikken
- zou flikken
- zou flikken
- zouden flikken
- zouden flikken
- zouden flikken
diversen
- flik!
- flikt!
- geflikt
- flikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de flikken
the chocolat drops