Dutch
Detailed Translations for aanstichten from Dutch to English
aanstichten:
-
aanstichten (aanrichten; veroorzaken; aandoen)
Conjugations for aanstichten:
o.t.t.
- sticht aan
- sticht aan
- sticht aan
- stichten aan
- stichten aan
- stichten aan
o.v.t.
- stichtte aan
- stichtte aan
- stichtte aan
- stichtten aan
- stichtten aan
- stichtten aan
v.t.t.
- heb aangesticht
- hebt aangesticht
- heeft aangesticht
- hebben aangesticht
- hebben aangesticht
- hebben aangesticht
v.v.t.
- had aangesticht
- had aangesticht
- had aangesticht
- hadden aangesticht
- hadden aangesticht
- hadden aangesticht
o.t.t.t.
- zal aanstichten
- zult aanstichten
- zal aanstichten
- zullen aanstichten
- zullen aanstichten
- zullen aanstichten
o.v.t.t.
- zou aanstichten
- zou aanstichten
- zou aanstichten
- zouden aanstichten
- zouden aanstichten
- zouden aanstichten
diversen
- sticht aan!
- sticht aan!
- aangesticht
- aanstichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstichten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cause | aanleiding; beweegreden; directe oorzaak; drijfveer; motief; motivatie; oorzaak; reden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cause | aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken | aandoen; berokkenen; teweegbrengen; veroorzaken; verwekken |
instigate | aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken | aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; iemand opstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; opzetten; poken |
Wiktionary Translations for aanstichten:
aanstichten
verb
aanstichten
-
veroorzaken
- aanstichten → instigate
verb
-
to goad or urge forward; to set on; to provoke; to incite