Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afwerking:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afwerking from Dutch to English

afwerking:

afwerking [de ~ (v)] nomen

  1. de afwerking
    the finishing touch; the finish

afwerking [de ~ (m)] nomen

  1. de afwerking (afbouw)
    the finishing; the completion

Translation Matrix for afwerking:

NounRelated TranslationsOther Translations
completion afbouw; afwerking aanvulling; afdoening; afhandeling; afronding; completering; supplement; suppletie; volbrenging; voltooiing
finish afwerking afkrijgen; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
finishing afbouw; afwerking afbouwen; afmaken; afwerken; completering; liquidatie; vernietiging; voltooiing
finishing touch afwerking
VerbRelated TranslationsOther Translations
finish aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen

Wiktionary Translations for afwerking:

afwerking
noun
  1. making complete; conclusion