Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. natuurlijkheid:
  2. natuurlijk:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for natuurlijkheid from Dutch to English

natuurlijkheid:

natuurlijkheid [de ~ (v)] nomen

  1. de natuurlijkheid (ongekunsteldheid; eenvoud)
    the simplicity; the unaffectedness

Translation Matrix for natuurlijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
simplicity eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid bescheidenheid; eenvoud; eenvoudigheid; pretentieloosheid; simpelheid; simpliciteit; soberheid
unaffectedness eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid

Related Words for "natuurlijkheid":


Wiktionary Translations for natuurlijkheid:


Cross Translation:
FromToVia
natuurlijkheid simplicity simplicitéqualité de ce qui n’est pas composé.

natuurlijkheid form of natuurlijk:


Translation Matrix for natuurlijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
natural huidkleur; natuurtalent; vleeskleur
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
inborn aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren; inheemse; inlandse
innate aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren; inheemse; inlandse
natural aangeboren; eigen; natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren; inheemse; inlandse; nietig; ongeldig
unaffected eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld koel; koelbloedig; koud; onaangedaan; onberoerd; onbewogen; ongeïnteresseerd; onverschillig
- echt; heus; vanzelfsprekend; werkelijk
AdverbRelated TranslationsOther Translations
apparently 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel blijkbaar; kennelijk; ogenschijnlijk; schijnbaar; zo te zien
indeed 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel beslist; daadwerkelijk; echt; effectief; feitelijk; geheid; gewis; heus; jawel; jazeker; metterdaad; ongetwijfeld; reëel; stellig; tja; trouwens; vast; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; wel; wel degelijk; weliswaar; welzeker; werkelijk; zeker; à propos
naturally 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel natuurlijk!; vanzelf!
obviously 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel blijkbaar; klaarblijkelijk; onmiskenbaar; overduidelijk
of course 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
to be sure 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel echt; heus; inderdaad; jawel; jazeker; werkelijk
without doubt 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel
- uiteraard; vanzelf
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- waar
OtherRelated TranslationsOther Translations
indeed inderdaad; ja
of course ja hoor; natuurlijk!

Related Words for "natuurlijk":

  • natuurlijkheid, natuurlijker, natuurlijkere, natuurlijkst, natuurlijkste, natuurlijke

Synonyms for "natuurlijk":


Antonyms for "natuurlijk":


Related Definitions for "natuurlijk":

  1. precies als in de werkelijkheid1
    • zij speelt die rol heel natuurlijk1
  2. alles wat te maken heeft met de natuur1
    • ik hou van een natuurlijke versiering met de kerst1
  3. wat iedereen zo begrijpt1
    • Jan heeft natuurlijk weer een 10 voor dat proefwerk1

Wiktionary Translations for natuurlijk:

natuurlijk
adjective
  1. uit de natuur afkomstig
adverb
  1. vanzelfsprekend
natuurlijk
adverb
  1. naturally
  2. in a natural manner
  3. surely
adjective
  1. without additives
  2. relating to nature
  3. down to earth

Cross Translation:
FromToVia
natuurlijk surely; certainly gewissadverbial: bestimmt, unbedingt, mit Sicherheit
natuurlijk natural natürlich — nicht entfremdet, dem Naturell entsprechend, sich auf das Naturell beziehend, naturgetreu
natuurlijk natural natürlichohne Steigerung: sich auf die Natur beziehend, naturgemäß, in der Natur vorkommend
natuurlijk normal natürlich — im Sinne von selbstverständlich, klar
natuurlijk natural natürlichohne Steigerung: dem Gesetz der Natur entsprechend
natuurlijk natural natürlich — im Sinne von einfach, ungezwungen
natuurlijk natural selbstverständlich — ohne Weiteres verständlich, sich aus dem Zusammenhang ergebend
natuurlijk natural naturel — Qui est relatif à la nature, à l’ensemble des êtres et des choses, à l’ordre qui les régit.