Summary
Dutch
Detailed Translations for knuppel from Dutch to English
knuppel:
-
de knuppel (ploertendoder; knots)
-
de knuppel (knoet)
Translation Matrix for knuppel:
Related Words for "knuppel":
knuppelen:
-
knuppelen
Conjugations for knuppelen:
o.t.t.
- knuppel
- knuppelt
- knuppelt
- knuppelen
- knuppelen
- knuppelen
o.v.t.
- knuppelde
- knuppelde
- knuppelde
- knuppelden
- knuppelden
- knuppelden
v.t.t.
- heb geknuppeld
- hebt geknuppeld
- heeft geknuppeld
- hebben geknuppeld
- hebben geknuppeld
- hebben geknuppeld
v.v.t.
- had geknuppeld
- had geknuppeld
- had geknuppeld
- hadden geknuppeld
- hadden geknuppeld
- hadden geknuppeld
o.t.t.t.
- zal knuppelen
- zult knuppelen
- zal knuppelen
- zullen knuppelen
- zullen knuppelen
- zullen knuppelen
o.v.t.t.
- zou knuppelen
- zou knuppelen
- zou knuppelen
- zouden knuppelen
- zouden knuppelen
- zouden knuppelen
en verder
- ben geknuppeld
- bent geknuppeld
- is geknuppeld
- zijn geknuppeld
- zijn geknuppeld
- zijn geknuppeld
diversen
- knuppel!
- knuppelt!
- geknuppeld
- knuppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knuppelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cudgel | knoet; knuppel | |
wallop | hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cudgel | knuppelen | ranselen |
drub | knuppelen | aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen |
thwack | knuppelen | |
wallop | knuppelen | ranselen |