Dutch
Detailed Translations for aanstoten from Dutch to English
aanstoten:
-
aanstoten
Conjugations for aanstoten:
o.t.t.
- stoot aan
- stoot aan
- stoot aan
- stoten aan
- stoten aan
- stoten aan
o.v.t.
- stootte aan
- stootte aan
- stootte aan
- stootten aan
- stootten aan
- stootten aan
v.t.t.
- heb aangestoten
- hebt aangestoten
- heeft aangestoten
- hebben aangestoten
- hebben aangestoten
- hebben aangestoten
v.v.t.
- had aangestoten
- had aangestoten
- had aangestoten
- hadden aangestoten
- hadden aangestoten
- hadden aangestoten
o.t.t.t.
- zal aanstoten
- zult aanstoten
- zal aanstoten
- zullen aanstoten
- zullen aanstoten
- zullen aanstoten
o.v.t.t.
- zou aanstoten
- zou aanstoten
- zou aanstoten
- zouden aanstoten
- zouden aanstoten
- zouden aanstoten
diversen
- stoot aan!
- stoot aan!
- aangestoten
- aanstotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstoten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
nudge | buzzer; duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; stoot; stootje; zet | |
poking | aanstoten; porren | gepor |
prodding | aanstoten; porren | |
toasting | aanstoten; proosten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
nudge | aanstoten | toesteken; toestoten; verschuiven |