Dutch

Detailed Translations for aantrokken from Dutch to English

aantrekken:

aantrekken verb (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)

  1. aantrekken (aankleden; aandoen)
    to dress; to put on
    • dress verb (dresss, dressed, dressing)
    • put on verb (puts on, put on, putting on)
  2. aantrekken (werven; adverteren)
    to recruit
    – seek to employ 1
    • recruit verb (recruits, recruited, recruiting)
      • The lab director recruited an able crew of assistants1
    to solicit; to advertise; to make propaganda; to publish; to advertize
    • solicit verb (solicits, solicited, soliciting)
    • advertise verb, engelsk (advertises, advertised, advertising)
    • make propaganda verb (makes propaganda, made propaganda, making propaganda)
    • publish verb (publishes, published, publishing)
    • advertize verb, amerikan
  3. aantrekken (dichttrekken)
    to pull to
    • pull to verb (pulls to, pulled to, pulling to)
  4. aantrekken (in dienst nemen; aannemen; inhuren)
    to employ; to hire; to engage; to sign on
    • employ verb (emploies, employed, employing)
    • hire verb (hires, hired, hiring)
    • engage verb (engages, engaged, engaging)
    • sign on verb (signs on, signed on, signing on)
    to recruit
    – seek to employ 1
    • recruit verb (recruits, recruited, recruiting)
      • The lab director recruited an able crew of assistants1
  5. aantrekken (rekruteren; ronselen)
    to recruit
    – register formally as a participant or member 1
    • recruit verb (recruits, recruited, recruiting)
      • The party recruited many new members1
    to draw new members
    • draw new members verb (draws new members, drew new members, drawing new members)

Conjugations for aantrekken:

o.t.t.
  1. trek aan
  2. trekt aan
  3. trekt aan
  4. trekken aan
  5. trekken aan
  6. trekken aan
o.v.t.
  1. trok aan
  2. trok aan
  3. trok aan
  4. trokken aan
  5. trokken aan
  6. trokken aan
v.t.t.
  1. heb aangetrokken
  2. hebt aangetrokken
  3. heeft aangetrokken
  4. hebben aangetrokken
  5. hebben aangetrokken
  6. hebben aangetrokken
v.v.t.
  1. had aangetrokken
  2. had aangetrokken
  3. had aangetrokken
  4. hadden aangetrokken
  5. hadden aangetrokken
  6. hadden aangetrokken
o.t.t.t.
  1. zal aantrekken
  2. zult aantrekken
  3. zal aantrekken
  4. zullen aantrekken
  5. zullen aantrekken
  6. zullen aantrekken
o.v.t.t.
  1. zou aantrekken
  2. zou aantrekken
  3. zou aantrekken
  4. zouden aantrekken
  5. zouden aantrekken
  6. zouden aantrekken
diversen
  1. trek aan!
  2. trekt aan!
  3. aangetrokken
  4. aantrekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aantrekken [znw.] nomen

  1. aantrekken (bekoren; charmeren)
    the attracting; the alluring; the tempting; the charming; the inviting
  2. aantrekken (straktrekken)
    the pull
    • pull [the ~] nomen
  3. aantrekken (kleden; aankleden; aandoen)
    the clothing; the attiring; the dressing

Translation Matrix for aantrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
alluring aantrekken; bekoren; charmeren provoceren; uitlokken
attiring aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
attracting aantrekken; bekoren; charmeren
charming aantrekken; bekoren; charmeren inpalming
clothing aandoen; aankleden; aantrekken; kleden gewaad; kleding; kledingstuk; kleren; plunje; tenue; uniform
dress dracht; gewaad; japon; jurk; jurkje; kleding; kleren; livrei; robe; tenue; uitdossing; uniform; verwachting; zwangerschap
dressing aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
inviting aantrekken; bekoren; charmeren
pull aantrekken; straktrekken haal; haaltje; invloed; pull; ruk; trek; trekje; trekje aan een sigaret
put on aanstellerij; toneel
recruit rekruut
tempting aantrekken; bekoren; charmeren lokken; verleiden
VerbRelated TranslationsOther Translations
advertise aantrekken; adverteren; werven adverteren; annonceren; per advertentie aanbieden; per advertentie aankondigen; propaganda maken; reclame maken
advertize aantrekken; adverteren; werven adverteren; annonceren; per advertentie aanbieden; per advertentie aankondigen; propaganda maken; reclame maken
alluring flirten
draw new members aantrekken; rekruteren; ronselen
dress aandoen; aankleden; aantrekken afwerken; garneren; kleden; opmaken; opsmukken; schotels garneren; uitmonsteren; versieren; zich aankleden; zich kleden; zich tooien
employ aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; detacheren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; tewerkstellen; toepassen; uitzenden; utiliseren
engage aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aangrijpen; aanmelden; aanmonsteren; aanwenden; benutten; engageren; erbij betrekken; gebruiken; inschrijven; inviteren; toepassen; uitnodigen; verbintenis aangaan
hire aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren afhuren; detacheren; tewerkstellen; uitzenden
make propaganda aantrekken; adverteren; werven propaganda maken; reclame maken
publish aantrekken; adverteren; werven openbaren; openen; openstellen; publiceren; toegankelijk maken; uitbrengen; uitgeven; vrijgeven
pull aftrekken; pull; rukken; sleuren; trekken; voorttrekken; zich aftrekken
pull to aantrekken; dichttrekken dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken
put on aandoen; aankleden; aantrekken aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; licht aansteken; omdoen; onderbinden; ontsteken; starten; voorbinden; voordoen
recruit aannemen; aantrekken; adverteren; in dienst nemen; inhuren; rekruteren; ronselen; werven aanwerven; rekruteren; ronselen; werven
sign on aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren aanmelden; aanmonsteren; inschrijven
solicit aantrekken; adverteren; werven hoereren; tippelen
- aandoen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
alluring aanlokkelijk; aantrekkelijk; aantrekkelijke; aardig; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; prettig; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend
charming aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; alleraardigst; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; liefelijk; lieflijk; lieftallig; mooi; prettig; schattig; sierlijk; snoeperig; snoezig; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend; welgevallig
inviting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend
put on aangedaan; aangezet; ingeschakeld
tempting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
attracting aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend

Synonyms for "aantrekken":


Antonyms for "aantrekken":


Related Definitions for "aantrekken":

  1. een kledingstuk om je heen doen2
    • wil je dat jasje even aantrekken?2
  2. het naar zich toe halen2
    • de magneet trekt ijzer aan2
  3. het strakker doen2
    • hij trok de veters een beetje aan2
  4. interessant vinden2
    • dat plan trekt me niet aan2
  5. je er druk over maken2
    • hij trekt zich het ontslag erg aan2

Wiktionary Translations for aantrekken:

aantrekken
verb
  1. een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
  2. kleding aandoen
  3. een stijgende lijn vertonen
  4. zijn gedrag wijzigen naar aanleiding van een uitwendige invloed
aantrekken
verb
  1. To lure; to attract by arousing desire or hope.
  2. to attract
  3. put on clothes
  4. to attract with bait
  5. cause sexual excitement
  6. pull without touching
  7. to be attractive
  8. to don clothing
  9. -
  10. to tighten the strings

Cross Translation:
FromToVia
aantrekken attract anlocken — Interesse erwecken
aantrekken attract anlocken — durch erwecktes Interesse etwas oder jemanden zu sich holen
aantrekken attract anziehen — ohne Berührung zu sich hin ziehen
aantrekken attire; dress anziehen — sich oder jemanden ankleiden
aantrekken put on; attire anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
aantrekken drive home; pull anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen
aantrekken attract; draw; appeal; allure allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
aantrekken apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
aantrekken attract; draw; appeal; allure appâterattirer avec un appât.
aantrekken attract; decoy; lure; entice; induce; persuade; appeal to; draw attirertirer, faire venir à soi.
aantrekken impose; impose upon; force; coerce; thrust; assert; put on; apply; tax; mandate; necessitate; oblige; inflict imposer — Traductions à trier suivant le sens
aantrekken put; put on; apply; lay down; place; put down; lay; set; insert; put away; put in; stow; enclose; introduce mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
aantrekken accept; receive; accredit; admit; clothe; dress; fit; suit; array; attire; cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; put on; apply; plaster; stucco revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
aantrekken solicit; beg; implore; plead; appeal; beseech; attract; draw; allure solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.

External Machine Translations: