Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afdingen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afding from Dutch to English

afdingen:

afdingen verb (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)

  1. afdingen (marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
    to negotiate; negociate
    – discuss the terms of an arrangement 1
    • negotiate verb (negotiates, negotiated, negotiating)
      • They negotiated the sale of the house1
    • negociate verb
    to bargain; to haggle
    • bargain verb (bargains, bargained, bargaining)
    • haggle verb (haggles, haggled, haggling)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verb (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1
  2. afdingen (dingen)
    to haggle; to bargain
    • haggle verb (haggles, haggled, haggling)
    • bargain verb (bargains, bargained, bargaining)

Conjugations for afdingen:

o.t.t.
  1. ding af
  2. dingt af
  3. dingt af
  4. dingen af
  5. dingen af
  6. dingen af
o.v.t.
  1. dong af
  2. dong af
  3. dong af
  4. dongen af
  5. dongen af
  6. dongen af
v.t.t.
  1. heb afgedongen
  2. hebt afgedongen
  3. heeft afgedongen
  4. hebben afgedongen
  5. hebben afgedongen
  6. hebben afgedongen
v.v.t.
  1. had afgedongen
  2. had afgedongen
  3. had afgedongen
  4. hadden afgedongen
  5. hadden afgedongen
  6. hadden afgedongen
o.t.t.t.
  1. zal afdingen
  2. zult afdingen
  3. zal afdingen
  4. zullen afdingen
  5. zullen afdingen
  6. zullen afdingen
o.v.t.t.
  1. zou afdingen
  2. zou afdingen
  3. zou afdingen
  4. zouden afdingen
  5. zouden afdingen
  6. zouden afdingen
diversen
  1. ding af!
  2. dingt af!
  3. afgedongen
  4. afdingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdingen [znw.] nomen

  1. afdingen (gesjacher; handjeklap; afpingelarij; geritsel)
    the haggling; the bartering; the shady dealings

Translation Matrix for afdingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bargain aanbieding; afpingelarij; deal; knibbelarij; koopje; marchandering; onderhandeling; speciale aanbieding; spotkoopje; transactie; zaak
bartering afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap inruil; omruil; omruiling; omwisseling; ruil; ruiling; ruiltransactie; uitwisseling
haggle marchandering; onderhandeling
haggling afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap afpingelarij; inruil; knibbelarij; ruil
shady dealings afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap inruil; ruil
VerbRelated TranslationsOther Translations
bargain afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
haggle afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen
mediate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; middelen; tegengestelden verenigen; tussenbeide komen; tussenkomen; zinnen op
negociate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
negotiate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
haggling knibbelziek

Wiktionary Translations for afdingen:

afdingen
verb
  1. door onderhandelen een prijs omlaag zien te krijgen
afdingen
verb
  1. to argue for a better deal

Cross Translation:
FromToVia
afdingen haggle feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln
afdingen bargain; haggle marchander — (sens 1)