Dutch
Detailed Translations for afdreg from Dutch to English
afdreggen:
-
afdreggen
Conjugations for afdreggen:
o.t.t.
- dreg af
- dregt af
- dregt af
- dreggen af
- dreggen af
- dreggen af
o.v.t.
- dregde af
- dregde af
- dregde af
- dregden af
- dregden af
- dregden af
v.t.t.
- heb afgedregd
- hebt afgedregd
- heeft afgedregd
- hebben afgedregd
- hebben afgedregd
- hebben afgedregd
v.v.t.
- had afgedregd
- had afgedregd
- had afgedregd
- hadden afgedregd
- hadden afgedregd
- hadden afgedregd
o.t.t.t.
- zal afdreggen
- zult afdreggen
- zal afdreggen
- zullen afdreggen
- zullen afdreggen
- zullen afdreggen
o.v.t.t.
- zou afdreggen
- zou afdreggen
- zou afdreggen
- zouden afdreggen
- zouden afdreggen
- zouden afdreggen
diversen
- dreg af!
- dregt af!
- afgedregd
- afdreggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afdreggen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dragging | afdreggen | afstropen; afzoeken; dreggen; geheel doorzoeken; gesleep; gesleur; slepen; wegslepen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dredge | afdreggen | baggeren; uitbaggeren |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
dragging | aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; lijzig; log; loom; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend |