Dutch
Detailed Translations for afgetrapt from Dutch to English
afgetrapt:
-
afgetrapt (versleten; vervallen; afgeleefd; oud; afgedragen)
decrepit; worn out; worn; worn with age; kicked off-
decrepit adj
-
worn out adj
-
worn adj
-
worn with age adj
-
kicked off adj
-
Translation Matrix for afgetrapt:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
decrepit | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | |
worn | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | doorgesleten; uitgeleefd; uitgesleten |
worn out | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | afgemat; afgesloofd; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; uitgeleefd |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
kicked off | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | |
worn with age | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen | uitgeleefd |
aftrappen:
-
aftrappen
-
aftrappen
Conjugations for aftrappen:
o.t.t.
- trap af
- trapt af
- trapt af
- trappen af
- trappen af
- trappen af
o.v.t.
- trapte af
- trapte af
- trapte af
- trapten af
- trapten af
- trapten af
v.t.t.
- heb afgetrapt
- hebt afgetrapt
- heeft afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
v.v.t.
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
o.t.t.t.
- zal aftrappen
- zult aftrappen
- zal aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
o.v.t.t.
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
diversen
- trap af!
- trapt af!
- afgetrapt
- aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftrappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kick off | aftrappen | eraf schoppen; uittrappen |
wear out | aftrappen | afbreken; afdragen; afmatten; afslijten; afslijten door erop te zitten; afzitten; moe maken; ruineren; slijten; slopen; uitputten; vermoeien; vernielen; vernietigen; verslijten; verteren; verwoesten; wegslijten |