Dutch
Detailed Translations for afhing from Dutch to English
afhangen:
-
afhangen (hangen)
Conjugations for afhangen:
o.t.t.
- hang af
- hangt af
- hangt af
- hangen af
- hangen af
- hangen af
o.v.t.
- hing af
- hing af
- hing af
- hingen af
- hingen af
- hingen af
v.t.t.
- heb afgehangen
- hebt afgehangen
- heeft afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
v.v.t.
- had afgehangen
- had afgehangen
- had afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
o.t.t.t.
- zal afhangen
- zult afhangen
- zal afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
o.v.t.t.
- zou afhangen
- zou afhangen
- zou afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
diversen
- hang af!
- hangt af!
- afgehangen
- afhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afhangen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
drape | draperie; geplooide stof; overgordijn | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
depend on | afhangen; hangen | |
drape | afhangen; hangen | draperen; met stof behangen |
hang | afhangen; hangen | ophangen; opknopen |