Summary
Dutch
Detailed Translations for afreis from Dutch to English
afreis:
-
de afreis (vertrek)
the departure; the leaving; the departing; the taking off; the going away; the starting; the sailing
Translation Matrix for afreis:
Noun | Related Translations | Other Translations |
departing | afreis; vertrek | afvaart; afvaren; uitvaren |
departure | afreis; vertrek | afvaart; afvaren; uitvaren |
going away | afreis; vertrek | afvaart; afvaren; uitvaren |
leaving | afreis; vertrek | afstappen; afvaart; afvaren; afzien van; uittreding; uitvaren; verlaten; vertrekken; weggaan |
sailing | afreis; vertrek | afvaart; afvaren; uitvaren; zeilsport |
starting | afreis; vertrek | aanheffen; aansnijden; aanvangen; afvaart; afvaren; beginnen; entameren; inzetten; uitvaren |
taking off | afreis; vertrek | afvaart; afvaren; uitvaren |
afreis form of afreizen:
-
afreizen (verlaten; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen)
-
afreizen (vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; opstappen; wegreizen)
Conjugations for afreizen:
o.t.t.
- reis af
- reist af
- reist af
- reizen af
- reizen af
- reizen af
o.v.t.
- reisde af
- reisde af
- reisde af
- reisden af
- reisden af
- reisden af
v.t.t.
- ben afgereisd
- bent afgereisd
- is afgereisd
- zijn afgereisd
- zijn afgereisd
- zijn afgereisd
v.v.t.
- was afgereisd
- was afgereisd
- was afgereisd
- waren afgereisd
- waren afgereisd
- waren afgereisd
o.t.t.t.
- zal afreizen
- zult afreizen
- zal afreizen
- zullen afreizen
- zullen afreizen
- zullen afreizen
o.v.t.t.
- zou afreizen
- zou afreizen
- zou afreizen
- zouden afreizen
- zouden afreizen
- zouden afreizen
diversen
- reis af!
- reist af!
- afgereisd
- afreizende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afreizen:
External Machine Translations: