Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afzeggen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afzeggen from Dutch to English

afzeggen:

afzeggen verb (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)

  1. afzeggen (afgelasten; afblazen)
    to cancel; to postpone; to abandon; to desist; to hold up
    • cancel verb (cancels, canceled, canceling)
    • postpone verb (postpones, postponed, postponing)
    • abandon verb (abandons, abandoned, abandoning)
    • desist verb (desists, desisted, desisting)
    • hold up verb (holds up, held up, holding up)
  2. afzeggen (annuleren; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten)
    to cancel; to annul; to rescind
    • cancel verb (cancels, canceled, canceling)
    • annul verb (annuls, annulled, annulling)
    • rescind verb (rescinds, rescinded, rescinding)
  3. afzeggen (opgeven; stoppen; afhaken; )
    to quit; to drop out; to pull out
    • quit verb (quits, quit, quiting)
    • drop out verb (drops out, dropped out, dropping out)
    • pull out verb (pulls out, pulled out, pulling out)

Conjugations for afzeggen:

o.t.t.
  1. zeg af
  2. zegt af
  3. zegt af
  4. zeggen af
  5. zeggen af
  6. zeggen af
o.v.t.
  1. zei af
  2. zei af
  3. zei af
  4. zeiden af
  5. zeiden af
  6. zeiden af
v.t.t.
  1. heb afgezegd
  2. hebt afgezegd
  3. heeft afgezegd
  4. hebben afgezegd
  5. hebben afgezegd
  6. hebben afgezegd
v.v.t.
  1. had afgezegd
  2. had afgezegd
  3. had afgezegd
  4. hadden afgezegd
  5. hadden afgezegd
  6. hadden afgezegd
o.t.t.t.
  1. zal afzeggen
  2. zult afzeggen
  3. zal afzeggen
  4. zullen afzeggen
  5. zullen afzeggen
  6. zullen afzeggen
o.v.t.t.
  1. zou afzeggen
  2. zou afzeggen
  3. zou afzeggen
  4. zouden afzeggen
  5. zouden afzeggen
  6. zouden afzeggen
diversen
  1. zeg af!
  2. zegt af!
  3. afgezegd
  4. afzeggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afzeggen [znw.] nomen

  1. afzeggen
    the canceling

Translation Matrix for afzeggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
canceling afzeggen
hold up overval
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandon afblazen; afgelasten; afzeggen afbreken; ermee uitscheiden; heengaan; in de steek laten; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; vertrekken
annul afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren delgen; nullificeren; ondervangen; opheffen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; verijdelen; vernietigen
cancel afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren annuleren; delgen; doorhalen; nullificeren; ondervangen; opheffen; schrappen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
desist afblazen; afgelasten; afzeggen
drop out afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
hold up afblazen; afgelasten; afzeggen hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; overrompelen; overvallen
postpone afblazen; afgelasten; afzeggen onderuitgaan; opschorten; opschuiven; rekken; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; wegschieten
pull out afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitnemen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken
quit afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen zich overgeven
rescind afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren te niet doen

Wiktionary Translations for afzeggen:

afzeggen
verb
  1. aangeven dat men niet gaat komen

Cross Translation:
FromToVia
afzeggen abolish; annul; cancel; drop; lift; negate; nullify; repeal; rescind; void; abrogate; abate annulerrendre nul.

Related Translations for afzeggen